18091 |
spatader |
spatader:
schpatoar (Q016p Lutterade)
|
spatader [SGV (1914)]
III-1-2
|
24993 |
spatten |
sprietsen:
sprietsen (Q016p Lutterade),
spritsje (Q016p Lutterade)
|
in of als kleine deeltjes op- of wegspringen, gezegd van vloeibare zaken [spatten, spiertsen, spinten, spetten, drasjken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17782 |
speeksel |
spij:
sjpie (Q016p Lutterade)
|
Speeksel: het mondvocht, afscheiding van bepaalde klieren in de mond (smurrie, tuf, spuw, speek, jodevet, speeksel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17694 |
speeksel uitspuwen |
spijen:
schpieje (Q016p Lutterade)
|
spuwen [SGV (1914)]
III-1-1
|
21480 |
speelplaats |
speelplaats:
sjpeelplaats (Q016p Lutterade)
|
de plaats voor of bij de school waar de leerlingen voor of na de schooltijd en tijdens de pauzes verblijven [cour, speelplaats] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19340 |
speels, dartel |
spelig:
schpeelig (Q016p Lutterade)
|
speelsch (dartel) [SGV (1914)]
III-1-4
|
20287 |
speen |
lots:
lotsch (Q016p Lutterade)
|
speen; een gummidop op een zuigfles [speen, fiep, frutter, tutter, toetje, fiepke, frut, stiekse] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20630 |
spek |
spek:
spek (Q016p Lutterade)
|
spek [garstig~] [SGV (1914)]
III-2-3
|
22841 |
spel (alg.) |
spel:
schpēēl (Q016p Lutterade)
|
spel [SGV (1914)]
III-3-2
|
18390 |
speld |
spang:
špaŋ (Q016p Lutterade)
|
Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.]
II-7
|