24249 |
spreeuw |
spreeuw:
schprieef (Q016p Lutterade)
|
spreeuw [SGV (1914)]
III-4-1
|
21352 |
spreken, praten |
praten:
proate (Q016p Lutterade),
spreken:
schprêke (Q016p Lutterade)
|
praten [SGV (1914)] || spreken [SGV (1914)]
III-3-1
|
24994 |
sprenkelen |
sprinkelen:
sjprinkele (Q016p Lutterade)
|
druppelsgewijze uitstrooien, uitgieten [spuiten, sprenkelen, sprengen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23602 |
sprenkelen met de wijwaterkwast |
miszegen geven:
mèszeage geave (Q016p Lutterade)
|
Met de wijwaterskwast sprenkelend door de kerk gaan, de besprenkeling met wijwater aan het begin van de hoogmis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
27839 |
springstof |
kruit:
krūt (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Maurits]),
munitie:
mǝnȳšǝ (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Emma])
|
Ontplofbare stof die wordt gebruikt voor het schieten. De springstoffen worden verdeeld in drie klassen: dynamiet, brisante springstoffen en S.G.P. springstoffen (Defoin pag. 138). Zie ook de semantische toelichting bij het lemma Veiligheidsspringstof. Wat betreft het woordtype "poeder", deze term was oorspronkelijk van toepassing op springstof die niet in patronen verpakt werd. Deze wordt nu haast niet meer gebruikt maar de benaming is blijven bestaan voor springstof in het algemeen. [N 95, 419; N 95, 420; monogr.; Vwo 609]
II-5
|
24963 |
springvloed |
hoog water:
hoag waater (Q016p Lutterade)
|
springvloed, hoge waterstand die ontstaat als zon- en maanvloed samenwerken [giertij, springtij, gierstroom] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24382 |
sprinkhaan |
sprinkhaan:
schprĕnkhaan (Q016p Lutterade)
|
sprinkhaan [SGV (1914)]
III-4-2
|
17591 |
sproeten |
sproetelen:
schprootele (Q016p Lutterade),
sproeten:
schproote (Q016p Lutterade)
|
sproet(en) [SGV (1914)]
III-1-1
|
17915 |
sprokkelen |
sprokkelen:
sjprokkele (Q016p Lutterade)
|
Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, stekkeren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
27900 |
sprong |
ruimte:
rȳmdǝ (Q016p Lutterade)
|
Extra ruimte in het bijzonder bij de schouderbeenderen en de armkogel, ingebracht door bijv. een plooitje af te rijgen, de binnenvulling op een bepaalde wijze te snijden en inknippingen te maken. Men voorkomt hierdoor dat het kledingstuk gaat trekken. [N 59, 100b]
II-7
|