e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lutterade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
steenkipstoel steenkiep: štęjnkep (Lutterade  [(Maurits)]   [Maurits]) Installatie waarmee mijnwagens, gevuld met stenen, ondergronds kunnen worden geledigd. Het apparaat is vergelijkbaar met de kipper (zie ook dat lemma). [N 95, 547] II-5
steenkoker steenkast: štęjnkas (Lutterade  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Gedeelte van een opbraak dat met behulp van halfhouten wordt bekleed en dat wordt gebruikt voor het verzamelen van de losgeschoten en losgehakte stenen. Volgens de invuller uit Q 15 was dit gedeelte van de opbraak geheel gevuld met stenen. Als er geschoten was, werd een gedeelte van de stenen "uit de steenkast getrokken", dus in wagens geladen. Maar de steenkast bleef toch gevuld en was dan de werkvloer vanwaar men weer 2 à 3 meter omhoog werkte. [N 95, 837; monogr.] II-5
steenkool kool: koal (Lutterade  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) [N 95, 455; monogr.; Vwo 430; Vwo 439; Vwo 737; Vwo 738] II-5
steenkoolbriketten eierbriketten: ęjǝrbrikɛtǝ (Lutterade  [(Maurits)]   [Maurits]), eierkolen: ęjǝrkǭlǝ (Lutterade  [(Maurits)]   [Maurits]) Met of zonder bijvoeging van bindmiddelen (pek) en met behulp van druk en temperatuur uit fijnkool vervaardigde, brandbare produkten in de vorm van langwerpige blokken of eieren. De opgave "onnoten" (Q 21), uitgesproken ǫnnø̄tǝ, was een spottende benaming voor eierkolen omdat de term leek op het rond Q 21 gebruikelijke woord voor viezerik ("onnut"). Deze woordspeling was volgens de zegsman ontstaan als combinatie uit het feit dat men op de Oranje-Nassaumijnen voornamelijk eierkolen fabriceerde en bovendien, dat wanneer men veel eierkolen stookte, de schoorsteen vervuild raakte. Het woordtype "kebo" (K 361) is waarschijnlijk een samentrekking van "Kempense boontjes". [N 95, 470; N 95A, 1; monogr.; N 95, 16 add.; N 95, 467; N 95, 456] II-5
steenkoolmijn kuil: kul (Lutterade  [(Maurits)]   [Maurits]), lok: loak (Lutterade  [(Maurits)]   [Domaniale]) De algemene benaming voor een steenkoolmijn. De Kempense mijnarbeiders gebruiken zelden het woord kolenmijn. Meestal zeggen ze koolput of put, omdat de toegangen tot de ondergrondse werken, nl. de schachten, echte putten zijn (Defoin pag. 14). [N 95, 1; monogr.; Vwo 228; Vwo 429; Vwo 434; Vwo 443; Vwo 511] II-5
steenkorting bestraving: bǝštroaveŋ (Lutterade  [(Maurits)]   [Eisden]) Boete die aan een werkpunt kon worden opgelegd wanneer bij onderzoek bleek dat het toegestane aantal kilo stenen per mijnwagen overschreden was. Volgens de invuller uit Q 15 volgde op zo''n overschrijding uiteraard een boete of korting, maar dat was meestal in het akkoord verwerkt. [N 95, 552] II-5
steenpuist steenpuist: stęjnpø̜js (Lutterade  [(Maurits)]   [Maurits]) Als gevolg van veel kruipen in lage pijlers konden steenpuisten ontstaan. [N 95, 958] II-5
steenpuist, bloedzweer bloedzweer: bloodsjwear (Lutterade), zweertje: schwêrke (Lutterade) Negenoog: kwaadaardige steenpuist omgeven door andere steenpuisten die ineen vloeien (negenoog, negenoger, kwader). [N 84 (1981)] || steenpuist [SGV (1914)] III-1-2
steenriffel steenlaag: štęjnloax (Lutterade  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I]) Dunne afzetting van lei, zandsteen of mergel in de steenkoollaag zelf, dus een onvruchtbare tussenlaag. Het woordtype "grijze" werd door de invuller uit Q 121 gebruikt voor zeer harde, grijze zandsteen. De opgave "lits" (Q 101) is van toepassing op leisteen tussen de steenkoollagen. [N 95, 179; N 95, 529; monogr.; Vwo 345; Vwo 364; Vwo 399; Vwo 686; Vwo 739; Vwo 741; Vwo 869] II-5
steenstof, steenmul steenstub: stęjnstøp (Lutterade  [(Maurits)]   [Maurits]) Fijne deeltjes van het gesteente die loskomen bij het boren of instortingen. Steenstof is gevaarlijker dan kolenstof. Bij inademing kan steenstof oorzaak zijn van stoflongziekte of silicose. [N 95, 770; monogr.; N 95, 780; Vwo 161; Vwo 164; Vwo 165; Vwo 623; Vwo 625; Vwo 748] II-5