28122 |
steenval |
steenval:
štęjnval (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Af- of instorting van stenen. Bij de voorbereiding, bij het maken van vloergaten voor de galerijstijlen, bij het maken van een steengang, bij het nabreken van het dak, steeds moest men beducht zijn voor steenval. Door het bekloppen van het dak en de wanden van een gang kon men constateren waar de zwakke plekken zaten. Dan kon men maatregelen nemen. [N 95, 887]
II-5
|
29963 |
steiger |
stelling:
štęleŋ (Q016p Lutterade)
|
De langs het bouwwerk opgetrokken stellage, bestaande uit houten of metalen palen en planken, waarop de metselaar staat tijdens zijn werkzaamheden. Een enkele houten steiger wordt opgebouwd uit verticaal geplaatste palen, de 'staanders', die enigszins hellend naar de muur in of op de grond geplaatst worden. Hieraan worden horizontaal met behulp van steigertouwen de 'aanbinders' gebonden. Op de aanbinders komen korte paaltjes te liggen, de 'kortelingen', die aan één eind op de aanbinder dragen en aan de andere kant in de daarvoor uitgespaarde steigergaten in de muur. Over de kortelingen worden de steigerplanken gelegd die de steigervloer vormen. Bij steigers waarvan de werkvloeren hoger dan 2,50 m boven de begane grond liggen, worden leuningen en kantplanken aangebracht. Vervolgens worden langs de buitenkant van de staanders langsschoren bevestigd. In het Standaardnederlands is het woord 'steiger' mannelijk, in een aantal plaatsen in met name Nederlands Limburg echter onzijdig. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een onzijdig genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [S 35; L B1, 172; N 32, 1a; N 32, 1c; monogr.; N 32, 2e]
II-9
|
27992 |
steile pijler |
steile pijler:
štīlǝ pīlǝr (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Emma])
|
Pijler met een hellingspercentage tussen 35 en 90 graden. [N 95, 286; monogr.]
II-5
|
17820 |
steken |
steken:
schtêke (Q016p Lutterade)
|
steken [SGV (1914)]
III-1-2
|
22367 |
stelt |
stelt:
sjteltj (Q016p Lutterade)
|
Elk van de beide staken met een dwarsklamp waarop men de voet zet en die gebruikt worden om daarmee grotere stappen te doen [stelt, staak, schaats]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21602 |
stemmen |
stemmen:
sjtumme (Q016p Lutterade)
|
zijn stem uitbrengen bij verkiezingen [stemmen, doppen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21487 |
stempelen |
stempelen:
sjtempele (Q016p Lutterade),
sjtempelen (Q016p Lutterade)
|
het laten afstempelen door een werkloze van een formulier als bewijs dat hij geen regelmatige arbeid verricht heeft [doppen, stempelen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20323 |
sterven |
creperen:
krepeere (Q016p Lutterade),
doodgaan:
tal van uitdrukkingen werden gegeven, o.a.: de vot toepitsje (ietwat banaal gebruikt) den hook omgaon de kaers is hm oetgegange
doadgaon (Q016p Lutterade),
kapotgaan:
kapot˲gǭn (Q016p Lutterade),
k’pot gaon (Q016p Lutterade),
WBD/WLD
kapotgoan (Q016p Lutterade),
sterven:
schterve???? (Q016p Lutterade),
sjterve (Q016p Lutterade),
sjterven (Q016p Lutterade)
|
Doodgaan, gezegd van een dier. [N 38, 17b] || Hoe noemt u sterven, gezegd van dieren (kreperen, kapotgaan, doodgaan) [N 83 (1981)] || sterven [SGV (1914)] || sterven van een mens [N 38 (1971)] || sterven, doodgaan, hemelen gaan [sjterreve, hiemmelejoaë] [N 96D (1989)]
I-11, III-2-2, III-4-2
|
24822 |
sterven van een plant |
kapot gaan:
kapotgaon (Q016p Lutterade)
|
sterven van een plant [N 38 (1971)]
III-4-3
|
24059 |
stervensgebed |
stervensgebed:
sjtervesgebead (Q016p Lutterade)
|
Een gebed voor een stervende, "stervensgebed"[sjtervejebed]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|