id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
32649 | strijkbord, riester | riester: rēstǝr (Lutterade) | Het strijkbord, riester of rooster is het op de ploegschaar volgend ijzeren (vroeger houten) blad, dat de grond die door kouter en schaar is losgesneden, omkeert en in de vorige voor schuift. Men zie ook de toelichting bij het lemma ploegschaar. [A 26, 6; Lu 4, 6; JG 1a + 1b; N 11, 31.I.a; N 11A, 85d + 87b + 88b + 89c; monogr.] I-1 |
19442 | strijkijzer | strijkijzer: sjtriekiezer (Lutterade) | Werktuig om linnengoed mee te strijken (strijkijzer, ijzer, strijkbout) [N 79 (1979)] III-2-1 |
22085 | stro | struu: štrø̢̄̄ (Lutterade) | Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83] I-4 |
21093 | stroef | sleeuw: schliee tenj (Lutterade), stroef: sjtroef (Lutterade), zuur: zoer (Lutterade) | niet gemakkelijk in de omgang, stroef [stoer, stuurs, zuur, strak, straf] [N 87 (1981)] || sleeuwe tanden [SGV (1914)] || stroef (een ~ man) [SGV (1914)] III-2-3, III-3-1 |
33715 | stronk, boomstronk | storkel: štorkǝl (Lutterade), vot: vot (Lutterade) | Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.] I-8 |
33591 | stronk, stengel van koolplanten | stronk: sjtronken (Lutterade), sjtrunk (Lutterade), (? - onduidelijk) tusschəströnk (Lutterade), WBD/WLD sjtronk (Lutterade) | Het onderste en binnenste harde gedeelte van een koolplant waaruit de bladeren spruiten (stronk, stam). [N 82 (1981)] || koolstengels die op het veld blijven staan [N Q (1966)] I-7 |
18106 | strontje | wegescheet: weagesjiet (Lutterade) | Zweertje op het ooglid (paddescheet, paddeschijter, kween, griet, wegescheet, padoog, schietvlek). [N 84 (1981)] III-1-2 |
24384 | strontvlieg | strontvlieg: sjtrontvleeg (Lutterade) | strontvlieg: Kent u in uw dialect een woord om een soort van okergele vlieg aan te duiden die op uitwerpselen zit? [N100 (1997)] III-4-2 |
25574 | strooien | strooien: štrø̜i̯ǝ (Lutterade) | Hooi of stro onder het vee spreiden. [S 36; L 7, 61b; R(s] I-11 |
30516 | strooien dak | strooien dak: štrø̜̄ǝ dāk (Lutterade) | Dak dat met stro gedekt is. Zie ook de lemmata 'Gedreven dak' en 'Gespreid dak'. [S 36; monogr.; Vld.] II-9 |