21729 |
struikrover |
baanstroper:
baansjtruiper (Q016p Lutterade)
|
een rover die zich in en achter struiken verbergt om vandaaruit de voorbijgangers te overvallen [binder, baanstroper, struikrover] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25138 |
stuifsneeuw |
stuifsneeuw:
steufsjnea (Q016p Lutterade)
|
verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24932 |
stuifzand |
stub:
sjtöb (Q016p Lutterade),
stuifzand:
stuuf zandj (Q016p Lutterade)
|
stuifzand, zeer fijn zand dat gemakkelijk stuift [vliegzand, stobber] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22362 |
stuiken |
klitsen:
mit uve in ein klitschkoel klitsche (Q016p Lutterade),
(= knikkers in een kuiltje werpen).
klitsche (Q016p Lutterade)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || stuiken [knikkers ~ in een kuiltje] [SGV (1914)]
III-3-2
|
18061 |
stuipen |
stuipen:
sjtuupe (Q016p Lutterade)
|
stuipen: Plotselinge spiersamentrekkingen, vaak samen met bewustloosheid; stuipen (stuipen, gaven, convulsies). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25198 |
stuiven van droog zand of stof |
stuiven:
schteeve (Q016p Lutterade)
|
stuiven [SGV (1914)]
III-4-4
|
21377 |
stuiver |
stuiver:
schtuver (Q016p Lutterade)
|
stuiver [SGV (1914)]
III-3-1
|
28021 |
stuk |
meters:
mē̜tǝš (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Domaniale])
|
De hoeveelheid kolen die door één mijnwerker in één dienst, soms door twee mijnwerkers in twee opeenvolgende diensten, moet worden gewonnen. "Iedere kolenhouwer neemt gewoonlijk een drietal meter frontlengte voor zijn rekening. De aan elke houwer toegewezen taak heet stoklengte en wordt bij het einde van de dienst door stokmeters nauwkeurig nagemeten zodat het taakloon kan berekend worden" (Defoin pag. 86). [N 95, 482; N 95, 379; monogr.; Vwo 591; Vwo 749]
II-5
|
33643 |
stuk grond |
stuk grond:
štø̜k gronjtj (Q016p Lutterade)
|
Een stuk land, een perceel grond, in het algemeen. [N 27, 2a en 5; Vld.; N 11A, 106 add.; monogr.]
I-8
|
28389 |
stukkool |
stukkool:
štøkkoal (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Kolen met een afmeting groter dan 80 mm. Het woordtype "ringelkolen" (Q 113) is van toepassing op kleine stukken steenkool (Jongeneel pag. 52). [N 95, 461; monogr.; Vwo 349; Vwo 426; Vwo 757]
II-5
|