23660 |
uitstalling van het allerheiligste |
uitstelling van het allerheiligste:
oetsjtelling van het allerheiligste (Q016p Lutterade)
|
Uitstalling, uitstelling van het Allerheiligste [oessjtellóng van t allerhillieg-ste?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23424 |
uitstallingstroon |
tabernakeltroon:
den tabernakeltroan (Q016p Lutterade)
|
De troon, de ruimte of plek boven het tabernakel waar het Allerheiligste wordt uitgesteld. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18891 |
uitvlucht |
uitvluchtsel:
oetvlugsel (Q016p Lutterade)
|
wat men aanvoert om iets niet te hoeven doen [uitvlucht, uitvluchtsel, uitmaak, uitmaaksel, flauws, zoeking] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17705 |
uitwerpselen |
kak:
kak (Q016p Lutterade),
schijt:
B.v. ne haup sjiet.
sjīēt (Q016p Lutterade),
stront:
sjtront (Q016p Lutterade),
sjtrónjt (Q016p Lutterade)
|
uitwerpselen [N 10c (1961)], [N 10c (1995)]
III-1-1
|
34144 |
uitwerpselen van koeien |
koeflat:
kōflat (Q016p Lutterade)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
21133 |
uitwijken |
afzetten:
aafzette (Q016p Lutterade)
|
met paard en kar van het midden van de weg naar rechts wijken (afzetten) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
27762 |
uitzetten |
uitzetten:
ūtzętǝ (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
, ... [Emma, Hendrik, Wilhelmina]
Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Julia])
|
Gezegd van het dak, wanneer het doorbuigt door de druk van bovenaf. [N 95, 491; monogr.] || In het ondergrondse gedeelte van de mijn de plaats aangeven waar een nieuwe verdieping, steengang, galerij, enz. moet worden aangelegd. [N 95,382; N 95,174; monogr.]
II-5
|
17699 |
urine |
pis:
pis (Q016p Lutterade, ...
Q016p Lutterade),
Mensen.
pis (Q016p Lutterade),
water:
⁄t water (Q016p Lutterade),
zeik:
zeik (Q016p Lutterade),
zęi̯k (Q016p Lutterade),
Dieren.
zeik (Q016p Lutterade)
|
urine [N 10c (1961)], [N 10c (1995)] || urine van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting van vee. [N 38, 18d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11, III-1-1
|
17700 |
urineren |
de aardappels afschudden:
i.e. de aardappelen afgieten voor urineren bij mannen.
de earpel aafsjudde (Q016p Lutterade),
pissen:
pisse (Q016p Lutterade),
pissen (Q016p Lutterade, ...
Q016p Lutterade),
wateren:
wateren (Q016p Lutterade, ...
Q016p Lutterade),
zeiken:
zeiken (Q016p Lutterade, ...
Q016p Lutterade),
zęi̯kǝ (Q016p Lutterade)
|
urineren [N 10c (1961)], [N 10c (1995)] || urineren van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting hebben, gezegd van vee. [N 38, 18b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11, III-1-1
|
24090 |
ursuline |
ursuline:
ursulien (Q016p Lutterade)
|
Een Ursulin [Ursulien]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|