id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
28129 | brak, vals dak | brak: brak (Lutterade [(Maurits)] [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) | Slappe leisteenbank in het dak die dreigt in te storten. [N 95, 576; N 95, 898; N 95, 899; monogr. Vwo 188; Vwo 194; Vwo 670; Vwo 711; Vwo 810; div.] II-5 |
18034 | braken | kotsen: kotse (Lutterade), spijen: spieje (Lutterade) | kotsen [SGV (1914)] III-1-2 |
19860 | branden | borren: de stoof bōrt (Lutterade) | brandt [de kachel ~ ] [SGV (1914)] III-2-1 |
19674 | brander van een lamp | brenner: brenner (Lutterade) | brander (v. e. lamp) [SGV (1914)] III-2-1 |
20562 | brandewijn | brandewijn: brandewien (Lutterade), franse: franse (Lutterade) | brandewijn; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank, gestookt uit wijn of graan (brandewijn, snevel, franse) [N 80 (1980)] III-2-3 |
19635 | brandhout | brandhout: brandjhout (Lutterade), brantjhoͅu̯t (Lutterade), vinkelhout: vunkelhout (Lutterade), vonkelhout: vøŋkəlhoͅu̯t (Lutterade) | [SGV (1914)]brandhout [SGV (1914)] I-7, III-2-1 |
23442 | brandkast in de sacristie | brandkast: branjdkas (Lutterade), kluis: de kloes (Lutterade) | De brandkast, kluis of safe, waarin de heilige vaten bewaard worden. [N 96A (1989)] III-3-3 |
24875 | brandnetel | netel: nētǝl (Lutterade) | Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b] I-5 |
21468 | brandslang | slang: sjlang (Lutterade) | de buis van soepele stof waardoor het water van een brandspuit geleid wordt [ader, darm] [N 90 (1982)] III-3-1 |
33692 | brede landweg | allee: alęi̯ (Lutterade) | Brede landweg of een niet-openbare weg door bouw- of weiland. [N 5A, 75a; S 7; Wi 17; L 23, 31a; L 23, 31b; L 1a-m; L 40, 25; monogr.] I-8 |