19450 |
de heg knippen |
scheren:
sjaeren (Q016p Lutterade)
|
De heg knippen (knippen, scheren, vegen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
21416 |
de hort op? |
op redats:
?
op redats (Q016p Lutterade),
op rots:
op rôts (Q016p Lutterade)
|
Uitdrukking voor: veel weg zijn; dikwijls niet thuis wezen (een dergelijke uitdrukking wordt vaak gebruikt van huisvrouwen en is wat afkeurend. Men bedoelt dan: ze hoorde voor het huishouden te zorgen, maar ze is te vaak weg om dat goed te doen) [DC 28 (1956)]
III-3-1
|
23733 |
de huiszegen bidden |
huiszegen beden:
den hoeszeage beaje (Q016p Lutterade)
|
De Huiszegen bidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23594 |
de kaarsen aansteken |
aansteken:
kearse aansjteake (Q016p Lutterade)
|
De kaarsen aansteken [aanstèèke, aanstaoke?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23599 |
de kaarsen doven |
doven:
kearse douve (Q016p Lutterade)
|
De kaarsen doven, uitmaken, uitdoen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22390 |
de kaarten ronddelen |
geven:
geave (Q016p Lutterade)
|
De kaarten ronddelen [delen, geven, hangen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22387 |
de kaarten schudden |
schudden:
sjudde (Q016p Lutterade),
stoten:
sjtoate (Q016p Lutterade)
|
Speelkaarten door elkaar mengen zodat volgkaarten goed verspreid liggen [schudden, schokken, wassen, schieten, mingelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22388 |
de kaarten steken |
pfuschen (du.):
fosje (Q016p Lutterade)
|
De kaarten op een bepaalde manier schudden om vals te kunnen spelen [steken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23697 |
de kerkgang maken |
de kerkengang maken:
kerkegank doon, make (Q016p Lutterade)
|
De kerkgang doen/maken. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23698 |
de kerkgang uitzegenen |
uitzegenen:
outzeagene (Q016p Lutterade)
|
Het "uitzegenen"bij gelegenheid van de kerkgang [oeszeëne?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|