e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lutterade

Overzicht

Gevonden: 4058
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dronken zat: zaat (Lutterade) zat [SGV (1914)] III-2-3
droog blijven het blijft over: ⁄t blif euver (Lutterade), t blijft over]: ⁄t blif dreuëg (Lutterade), ⁄t blif euver (Lutterade) droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] || droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)] III-4-4
droog snot snot: ’t sjnot (Lutterade) Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: besmetting van ademhalingswegen en krop zonder afscheiding (droog snot)? [N 93 (1983)] III-3-2
drop houtkoek: houtkook (Lutterade) drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)] III-2-3
dropwater houtkoekbiertje: houtkookbeerke (Lutterade), houtkoekenbiertje: houtkookebeerke (Lutterade) Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)] III-2-3
druifhyacint druifjes: druūfkes (Lutterade) Druifhyacint (muscari). Bloempjes dicht opeen, bijna kogelvormig. De onderste knikkend, de bovenste zacht opstaand, deze laatste meestal zonder stamper of meeldraden. De bloemen zijn blauw met een witte rand of geheel wit. In bossen en weilanden (traantje [N 92 (1982)] III-4-3
druilerig en koud weer monketig (weer): mókketig (Lutterade), nat (weer): eine nate zomer (Lutterade, ... ), naat (Lutterade), nat koud: naat kaauwd (Lutterade), waterkoud (weer): waterkaud (Lutterade), zouwel(weer): zauwel weer (Lutterade) druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)] || nat [SGV (1914)] || natte [een ~ zomer] [SGV (1914)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)] || zomer [een natte ~ ] [SGV (1914)] III-4-4
druipen van de regen druipen: è druupt van de rēgne (Lutterade, ... ), druppen: drupe (Lutterade), è drupde van de rēgne (Lutterade, ... ) droop hij ~ van den regen [SGV (1914)] || druipen [SGV (1914)] || druipt [hij ~ van den regen] [SGV (1914)] || regen [hij droop van den ~ ] [SGV (1914)] || regen [hij druipt van den ~] [SGV (1914)] III-4-4
druiventros druiventros: droevetros (Lutterade) druiventros [SGV (1914)] I-7
drukken duwen: duuje (Lutterade) Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)] III-1-2