21158 |
afrit |
afgang:
aafgank (Q016p Lutterade),
afrit:
aafrit (Q016p Lutterade)
|
een hellende weg waarlangs men een brug, een dijk enz. kan verlaten (afrit, afging, afrij) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25089 |
afscheuren, afritsen |
afritsen:
aafritse (Q016p Lutterade)
|
afscheuren [rippen, afritsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
27866 |
afschieten, ontsteken |
afschieten:
āfšētǝ (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Maurits])
|
De met springstof geladen schietgaten tot ontploffing brengen. [N 95, 412; monogr.; N 95, 442 add.]
II-5
|
33485 |
afslaan, van noten |
rammelen:
WBD/WLD
rammele (Q016p Lutterade)
|
Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)]
I-7
|
27941 |
afstand tussen de ondersteuningen |
tussenruimte stut:
tøšǝrȳmtǝ štøt (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Maurits])
|
De afstand in meters of centimeters tussen de ondersteuningen onderling. Door middel van schoren, welke tussen de ondersteuningen worden bevestigd, wordt deze afstand gehandhaafd. In de mijn van Zolder staan de ondersteuningen volgens de invuller uit K 361 op 80 cm van elkaar. [N 95, 369; monogr.]
II-5
|
29030 |
aftekenen met krijt |
aftekenen:
āftęjkǝnǝ (Q016p Lutterade)
|
In verband met het passen de kledingstukken aftekenen met krijt. [N 59, 75; N 59, 74]
II-7
|
33313 |
aftrekken (met de hand) |
kruiden:
krūǝ (Q016p Lutterade)
|
Het uit de grond trekken van konijnevoer, onkruid, e.d., zonder dat daarbij gereedschap wordt gebruikt. [N Q, 11c]
I-5
|
21383 |
aftroggelen |
affoetelen:
aaffoetele (Q016p Lutterade)
|
troggelen (af~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
28379 |
afvoerband |
afvoerband:
āfvø̄rbantj (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Bandtransporteur voor de afvoer van de gewonnen kolen. Het woordtype "a.b." (L 265, Q 33) is een afkorting voor afvoerband. [N 95, 637; monogr.]
II-5
|
19429 |
afwasborstel |
borstel:
beusjtel (Q016p Lutterade)
|
Borstel waarmee potten en pannen gereinigd worden (borstel, schrobbertje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|