e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbracht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
houtskool verwijderen uithalen: ūthǭlǝ (Maasbracht) Het eventueel bij het werkwoord opgegeven zelfstandig naamwoord "houtskool" of heteroniemen hiervoor worden niet gedocumenteerd. Zie voor de fonetische documentatie van deze woorden het lemma ''houtskool''. [N 29, 11b; OB 2, 2b; monogr.] II-1
houtsnip houtsnip: houtsnip (Maasbracht) houtsnip (34 grote uitgave van watersnip [116], maar dan bosvogel; meest op trek; ook zeldzame broedvogel; roep in de lente [tsp...wok, wok, wok]; jachtvogel [N 09 (1961)] III-4-1
houtspaander spaandeltje: speën-gelke (Maasbracht) spaantje van hout waarmee men vuur neemt uit de kachel of de haard, bijv. om een pijp op te steken (servieskes) [N 20 (zj)] III-2-1
houtsplinter splinter: splentjǝr (Maasbracht) Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.] II-12
houtworm houtworm: houtworm (Maasbracht), houtwōrrem (Maasbracht), houtwŏrm (Maasbracht) houtworm [DC 23 (1953)] || wormpje dat gangen graaft in het hout van meubels enz. [meemel, muitel, meutel] [N 26 (1964)] III-4-2
hovaardig groots: grēūtsch (Maasbracht) grootsch [SGV (1914)] III-1-4
huichelen veinzen: veinze (Maasbracht) veinzen [SGV (1914)] III-1-4
huid huid: hōēt (Maasbracht), koeienvel: kuvɛl (Maasbracht), vel: vèl (Maasbracht), >< Bloas mich op mien huid (=hoofd!).  vel (Maasbracht), (mv)  vɛlǝ (Maasbracht) [L 29, 44]de huid (van de mens) [ZND 29 (1938)] || huid [DC 01 (1931)] I-11, III-1-1
huidschilfers schilfers: schilfer (Maasbracht), schilfers (Maasbracht) schilfer [SGV (1914)] || schilfers op de huid [blusters] [N 10 (1961)] III-1-2
huif van de huifkar huif: huf (Maasbracht) Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr] I-13