19053 |
kennen |
kennen:
kinne (L377p Maasbracht, ...
L377p Maasbracht)
|
kennen [SGV (1914)] || kennen (geen context) [DC 37 (1964)]
III-1-4
|
21283 |
kerel |
kerel:
kèrel (L377p Maasbracht),
kɛ.rəl (L377p Maasbracht)
|
kerel [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
23214 |
kerk |
kerk:
kirk (L377p Maasbracht)
|
kerk [SGV (1914)]
III-3-3
|
20256 |
kerkhof |
kerkhof:
kerkhaof (L377p Maasbracht)
|
Kerkhof [kirkuf, doeje kirkuf]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
24182 |
kerkuil |
kerkuil:
kirkuul (L377p Maasbracht)
|
uil: kerkuil (34 gespikkeld oranje boven, wittig onder; hartvormig gezicht; broedt boven in grote schuren en torens; roep [chchchchchchch] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
23334 |
kerkwaarts |
naar de kerk:
noa de kirk (L377p Maasbracht)
|
kerkwaarts [SGV (1914)]
III-3-3
|
22803 |
kermis |
kermis:
kɛrəməs (L377p Maasbracht)
|
kermis [RND]
III-3-2
|
20703 |
kersenpannenkoek |
kersenkoek:
kesekook (L377p Maasbracht)
|
Pannekoek met kersen (kersekook?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
32783 |
kettingeg, weide-eg |
ketting[eg]:
kęteŋ[eg] (L377p Maasbracht),
sleep:
[sleep] (L377p Maasbracht)
|
De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ´akkersleep, weidesleep´ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.]
I-2
|
24334 |
kever, tor |
kever:
käver (L377p Maasbracht),
kèver (L377p Maasbracht),
keverd:
kèvert (L377p Maasbracht),
tor:
[ ? tor - moeilijk leesbaar]
tor (L377p Maasbracht)
|
kever [SGV (1914)] || kever, tor [DC 30 (1958)] || tor [SGV (1914)]
III-4-2
|