26187 |
koordje |
koordje:
køǝrtjǝ (L377p Maasbracht)
|
De kortste van de twee, drie of vier slaglijnen die aan de top van de wiek zit. [N O, 5g; A 42A, 71]
II-3
|
18004 |
koorts |
koorts:
ko:rts (L377p Maasbracht),
kors (L377p Maasbracht)
|
koorts [RND], [SGV (1914)]
III-1-2
|
33063 |
kop van de schoof |
kop:
kǫp (L377p Maasbracht)
|
De bovenkant van de schoof, daar waar zich de aren bevinden. Zie afbeelding 7. [N 15, 21b; JG 1b]
I-4
|
33137 |
kopdorser |
hekelmachine:
hɛ̄kǝlmǝšin (L377p Maasbracht)
|
Bij deze vroege gemotoriseerde dorsmachine werden de schoven met de aren (de kop van de schoof) naar voren in de machine geschoven. Het eigenlijke dorsen gebeurde in een trommel met ijzeren pinnen of tanden die doet denken aan een hekel. Zie afbeelding 12. [N 14, 6a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
21411 |
kopen |
kopen:
koupe (L377p Maasbracht, ...
L377p Maasbracht)
|
koopen [SGV (1914)] || kopen (geen context) [DC 37 (1964)]
III-3-1
|
19883 |
koper poetsen |
de pomp schuren:
də pomp šūrə (L377p Maasbracht),
het koper poetsen:
ət kōpər putsə (L377p Maasbracht),
het koper schuren:
ət kōpər šūrə (L377p Maasbracht),
poetsen:
putsə (L377p Maasbracht)
|
metaal met behulp van vloeibare of zachte poetsmiddelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19582 |
kopje |
tas:
tas (L377p Maasbracht)
|
een kop koffie [SGV (1914)]
III-2-1
|
33987 |
kopnet |
kopgaren:
kǫp˲gārǝ (L377p Maasbracht)
|
Vliegennet dat alleen over het hoofd van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83a]
I-10
|
33967 |
koppelteugel, koppelstang |
koppelstang:
kǫpǝlstaŋ (L377p Maasbracht)
|
Verbinding tussen de bitten van de paarden van een tweespan, of teugel die het haam van het bijdehandse paard (het paard dat bestuurd wordt) met het bit van het vandehandse paard (het rechtse paard van een twee- of driespan) verbindt. [N 13, 36]
I-10
|
19325 |
koppig |
koppig:
kùppig (L377p Maasbracht)
|
koppig [SGV (1914)]
III-1-4
|