e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbracht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lage, natte zandgrond zure grond: zūrǝ gronjtj (Maasbracht) [N 27, 35; R 3, 5] I-8
lakschoen lakschoen: laksjoon (Maasbracht) lakschoenen [gelakkerde sjeun] [N 24 (1964)] III-1-3
lam lam: laam (Maasbracht), lamp (Maasbracht), lammetje: lɛmkǝ (Maasbracht), schaapje: sxø̄pkǝ (Maasbracht) Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] || ze is lam [ZND 29 (1938)] I-12, III-1-2
lammeren lammen: lāmǝ (Maasbracht), lāmǝn (Maasbracht) Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.] I-12
lammetjespap boekweitspap: bookespap (Maasbracht) Pap van boekweitmeel (lemmekespap?) [N 16 (1962)] III-2-3
lamp lamp: lamp (Maasbracht, ... ) lamp [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] III-2-1
lampenpit lampenwiek: lampeweëk (Maasbracht), lampəwēk (Maasbracht), wiek: lange ee  weëk (Maasbracht) lampepit [SGV (1914)] || lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)] III-2-1
land land: landj (Maasbracht) land [ZND 29 (1938)] III-3-1
landerijen akker: akǝr (Maasbracht) Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.] I-8
landrol wel: wɛl (Maasbracht) De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.] I-2