e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbracht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lief lief: leef (Maasbracht) lief [SGV (1914)] III-1-4
liefde liefde: leefdje (Maasbracht, ... ) liefde [SGV (1914)] III-1-4, III-3-1
liefhebben liefhebben: leefhùbbe (Maasbracht) liefhebben [SGV (1914)] III-1-4
liefkozen strelen: strièle (Maasbracht) liefkozen [SGV (1914)] III-1-4
liegen liegen: leege (Maasbracht), lege (Maasbracht) liegen [SGV (1914)], [ZND 25 (1937)] III-3-1
lies lies: lees (Maasbracht), lies (Maasbracht) lies [SGV (1914)] || lies, liezen [den dunne, lieze, lieses] [N 10 (1961)] III-1-1
lieveheersbeestje lievehereschaapje: leveneireschjeùpke (Maasbracht), livennièreschùpke (Maasbracht) lieveheersbeestje [DC 49 (1974)], [Roukens 03 (1937)] III-4-2
liggen liggen: ligge (Maasbracht), likge (Maasbracht) liggen [SGV (1914)], [ZND 25 (1937)] III-1-2
liggend dakvenster dakvenster: dākvenstǝr (Maasbracht) Een dakvenster is een liggend raampje op het dak dat meestal geopend kan worden en dat dient ter belichting en beluchting van de zolder, ook wel als toegang tot het dak bij bijv. reparaties of om door naar buiten te kijken. Het is meestal te klein om hooi door te laten, maar grotere vensters kunnen wel daartoe dienen (zie het lemma "hooivenster", 3.4.5). [N 4A, 45c; monogr.] I-6
ligger ligger: leqǝr (Maasbracht), onderligger: onderligger (Maasbracht) De onderste, stilliggende molensteen. [N O, 17d; A 42A, 32; N D, 6; Sche 48; Vds 86; Jan 120; Coe 97; Grof 118; monogr.] II-3