e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbracht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
loeien van de koe in het algemeen beuken: bø̄kǝ (Maasbracht) [N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.] I-11
loeien van de koe van pijn beuken: bø̄kǝ (Maasbracht) [N 3A, 5e] I-11
loenje bekriem: bɛkrēm (Maasbracht) Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31] I-10
loeren loeren: loere (Maasbracht) kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)] III-1-1
lof lof: ət loͅf (Maasbracht) het lof [RND] III-3-3
long long: long (Maasbracht, ... ), longe (Maasbracht) long [SGV (1914)] || long, longen [loos, leus] [N 10a (1961)] || longen [SGV (1914)] III-1-1
longen licht (enk): lext (Maasbracht) De longen of de long van het grootvee in het algemeen. [N 28, 88b] I-11
loof blader: blajer (Maasbracht), loof: louf (Maasbracht) bladeren [SGV (1914)] || loof [SGV (1914)] III-4-3
loof van de bieten afplukken afbladen: āfblāi̯ǝ (Maasbracht) Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.] I-5
looi looi: loj (Maasbracht) Looistof. Fijngemalen eikebast of run waarmee men leer bewerkt. [S; L 1a-m] II-10