id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24335 | mestkever | mestkever: mèskêver (Maasbracht) | mestkever [Roukens 03 (1937)] III-4-2 |
33408 | mestplank onder de zitstokken | mestplank: męstplaŋk (Maasbracht) | De plank onder de zitplaats van de kippen die dient om de mest op te vangen. In L 245, P 51,174, 222, Q 9, 77, 88, 93 en 118 kende men een dergelijke voorziening niet; daar vielen de uitwerpselen gewoon op de vloer. [N 5A, 63b; A 48, 16g] I-6 |
33622 | mestvaalt | mesthoop: mesthoup (Maasbracht), aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019 mèsthoup (Maasbracht), mestmijt: mestmiet (Maasbracht), aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019 mestmiet (Maasbracht), mèstmiet (Maasbracht) | [SGV (1914)]hoop droge mest,die bij of op de gierput wordt opgestapeld [DC 18 (1950)] || mesthoop bij de boerderij [DC 09 (1940)] I-7 |
25625 | met afgebarsten korst, gezegd van brood | los: los (Maasbracht) | De oorspronkelijke vraagstelling in N 29, 70 luidde: "Hoe noemt u brood dat tussen korst en kruin is afgebarsten?" Het feit dat ''kruin kruim'' had moeten zijn, heeft de beantwoording niet noemenswaardig be√Ønvloed. Het lemma valt uiteen in verschilllende grammaticale categorieën.' [N 29, 70; N 29, 69a; monogr.] II-1 |
34453 | met de horens stoten, gezegd van de bok | stoten: stōtǝ (Maasbracht) | [N 19, 75] I-12 |
34625 | met de kar achteruit rijden | terugzetten: tǝrø̜k˲zetǝ (Maasbracht) | Voor de voermansroep om het paard achteruit te doen gaan, zie wld I.10 onder het lemma achteruit. [N 17, 95 + 99] I-13 |
34623 | met de kar rijden, iets vervoeren | varen: vārǝ (Maasbracht) | Dit lemma vormt een aanvulling van het lemma met paard en kar rijden in wld I.10. Alleen de opgaven voor de plaatsen waarvoor in WLD I.10 geen materiaal voorhanden was, zijn hier opgenomen. De kaart combineert de gegevens van beide lemmata. [N 17, 94; RND 97; monogr.] I-13 |
33176 | met de schop poten, kuiltjes maken | poten: [poten] (Maasbracht) | Het poten met de hand, in tegenstelling tot het poten met de ploeg, bestaat eigenlijk uit drie handelingen: (a) het graven van een kuiltje met de schop ofwel het steken van een gat in de grond met de kruk; (b) het gooien van een pootaardappel in dat kuiltje; en (c) het weer dichtmaken van het gat. In de vragenlijst zijn de handelingen (a) en (b) apart afgevraagd; maar soms hebben de zegslieden toch met één algemene term geantwoord. Deze algemene termen voor poten staan achter in het lemma bijeen; voor de fonetische documentatie daarvan zij verwezen naar het lemma Poten. [N 12, 14 en 15; monogr.] I-5 |
25534 | met een bepaalde kleur | gebleekt meel: gǝblęjktj mē̜l (Maasbracht) | Als de bloem vaal is of geen bruine kleur krijgt, wordt ze "bleek" genoemd. De woordtypen "gebleekt meel", "bleke bloem", "gebleekte bloem" en "gebleekte" wijzen op het feit dat de meelmaker de kleur van de bloem kan be√Ønvloeden door bleken of door toevoeging van chemicaliën. [N 29, 16] II-1 |
22641 | met een drijftol spelen | pompernellen: poompernellen (Maasbracht), popperellen: popperellen (Maasbracht), popperèlle (Maasbracht) | Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed [kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven]? [DC 24 (1953)] III-3-2 |