34521 |
nestei |
nestei:
nęstęi̯ (L377p Maasbracht)
|
Een nestei is het ei dat men bij het wegnemen van de eieren van de kippen in het nest laat liggen, opdat er andere bij gelegd worden. Soms gebruikt men een ei van kalk, porcelein of gips, soms een vuil ei. [S 25; monogr.]
I-12
|
24217 |
nestkastje |
nestkastje:
nèst-kestje (L377p Maasbracht)
|
vogelkastje: Hoe noemt u in uw dialect een kastje voor vogels om in te nestelen dat men aan het huis of een boom hangt? [N 100 (1997)]
III-4-1
|
25594 |
netborstel |
borstel met steel:
bø̄stǝl met stēl (L377p Maasbracht)
|
Borstel, kwast of handveger die dient voor het bevochtigen van de bovenzijde van het deegbrood. Volgens informanten (in L 289b, L 318b en Q 18, Q 112b) gebeurt dit ook wel met de hand. [N 29, 40b; monogr.]
II-1
|
34104 |
netmaag |
netmaag:
nɛtmāx (L377p Maasbracht)
|
De tweede maag van de koe, de langwerpige maag. [N 28, 81; A 9, 11b]
I-11
|
17608 |
neus |
neus:
naas (L377p Maasbracht),
nāās (L377p Maasbracht)
|
neus [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17609 |
neus (spotnamen) |
fok:
fok (L377p Maasbracht),
gevel:
gevel (L377p Maasbracht)
|
neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18343 |
neus van een schoen |
naas:
naas vanne sjoe (L377p Maasbracht)
|
neus van een schoen [snoet, tip, veusjte, teut] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17614 |
neusgaten |
neusgaten:
naasgater (L377p Maasbracht)
|
neus: neusgaten [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34222 |
neusklem |
ring:
reŋk (L377p Maasbracht)
|
Klem in de neus van een stier. [N 3A, 14d]
I-11
|
33930 |
neusriem |
naasriem:
nāsrēm (L377p Maasbracht)
|
Leren riempje van het hoofdstel dat over de neus van het paard loopt. [N 13, 23]
I-10
|