18188 |
omslagdoek (alg.) |
plag:
plak (L377p Maasbracht)
|
schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25685 |
omzetten |
omscheppen:
omšø̜pǝ (L377p Maasbracht),
ploegen:
plōgǝ (L377p Maasbracht)
|
Van de natte, kiemende gerst de onderste laag boven brengen. De invuller uit P 180 merkt op dat dit omzetten twee maal per dag geschiedt. Volgens de respondent uit L 210 maakt men hopen van ongeveer 25 cm hoogte om warmte, en daardoor broeiing te verwekken. [N 35, 11; N 35, 9; monogr.]
II-2
|
25087 |
onbelangrijk |
min:
minne (L377p Maasbracht, ...
L377p Maasbracht)
|
weinig [DC 39 (1965)]
III-4-4
|
33450 |
onderdeur |
onderdeur:
oŋǝrdø̄r (L377p Maasbracht)
|
Het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel is meer voor dagelijks gebruik, bedoeld om toegang te verlenen aan voetgangers en kleine voertuigen (karretjes) en om, in gesloten stand, aan vee de doorgang te beletten. In plaats van een onderdeur kan ook een kleine hekdeur van latten gebruikt worden. Zie ook afbeelding 18.e bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 37c en 42d; monogr.]
I-6
|
18401 |
ondergoed |
ondergoed:
ōngergood (L377p Maasbracht)
|
ondergoed, onderkleren [t onderdinge] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33947 |
onderhaam |
onderhaam:
oŋǝrhām (L377p Maasbracht)
|
Twee met elkaar verbonden kussens die het paard onder het haam draagt, als dat te groot is. [N 13, 11; monogr.]
I-10
|
21351 |
onderhands |
onderhands:
ongerhans (L377p Maasbracht),
onderlings:
ongerlings (L377p Maasbracht)
|
onderhandsch [SGV (1914)]
III-3-1
|
18257 |
onderhemd |
hemd:
ein schoin hùmme (L377p Maasbracht),
humme (L377p Maasbracht, ...
L377p Maasbracht)
|
hemd [SGV (1914)] || onderhemd, onderkledingstuk dat op het blote lijf gedragen wordt [im, emmek, hem, himp, kemsel, liejms, sjmies, vlok] [N 25 (1964)] || schoon [o] [een ~ hemd] [SGV (1914)]
III-1-3
|
18313 |
onderjurk |
onderjurk:
ōnderjurk (L377p Maasbracht)
|
onderjurk, onderkleed met lijfje en schouderbanden [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19395 |
onderkussen, peluw |
hoofdpeluw:
høͅi̯pəl (L377p Maasbracht),
kussen:
køͅsə (L377p Maasbracht)
|
peluw [SGV (1914)]
III-2-1
|