33535 |
onrijp, onvolgroeid |
onrijp:
onriep (L377p Maasbracht)
|
onrijp [SGV (1914)]
I-7
|
25175 |
onstuimige lucht |
wilde lucht:
ein wilj loocht (L377p Maasbracht)
|
onstuimige, woest bewolkte lucht [grellig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20581 |
ontbijt |
eerste koffie, de -:
de erste koffie (L377p Maasbracht)
|
maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20814 |
ontbijtkoek, peperkoek |
peperkoek:
pèperkook (L377p Maasbracht)
|
peperkoek [N 29 (1967)]
III-2-3
|
33711 |
ontginnen |
breken:
brē̜kǝ (L377p Maasbracht),
ontginnen:
ontgenǝ (L377p Maasbracht)
|
Het in cultuur brengen van woeste grond. [N 27, 5; N 11a, 112; monogr.]
I-8
|
17706 |
ontlasting hebben |
afgaan:
afgon (L377p Maasbracht),
een hoop doen:
einen houp doon (L377p Maasbracht),
kakken:
kakke (L377p Maasbracht),
Net.
kakke (L377p Maasbracht),
poepen:
Minder net.
poepe (L377p Maasbracht),
schijten:
Minst net.
sjiete (L377p Maasbracht),
Ordinaire taal.
sjiëte (L377p Maasbracht)
|
ontlasting hebben [afgon, leutere, driete, zijn gevoeg doen] [N 10c (1961)], [N 10c (1995)]
III-1-1
|
17927 |
onvast ter been (zijn) |
waggelen (ww.):
waGGele (L377p Maasbracht)
|
lopen: onvast ter been [sporrig] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33682 |
onvruchtbare grond |
arme grond:
ɛrmǝ gronjtj (L377p Maasbracht),
mager land:
māgǝr lanjtj (L377p Maasbracht),
magere grond:
māgǝrǝ gronjtj (L377p Maasbracht)
|
Grond van slechte kwaliteit. De oorzaak kan verschillend zijn. Het gevolg is echter een slecht landbouwproduct. [N 27, 31; N 27, 29; N 11, 2d; N 11, 2f; A 10, 4; N 6, 33a; Vld.; monogr.]
I-8
|
34151 |
onvruchtbare koe |
kwee:
kwē (L377p Maasbracht)
|
In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C]
I-11
|
25119 |
onweersbui |
onweersbijs:
onwairsbies (L377p Maasbracht),
onweersbui:
onwairsbuuj (L377p Maasbracht),
schoer:
sjoer (L377p Maasbracht)
|
onweersbui [SGV (1914)] || onweersbui met veel regen en wind [schoer, donderschoer] [N 22 (1963)]
III-4-4
|