e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbracht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
onrijp, onvolgroeid onrijp: onriep (Maasbracht) onrijp [SGV (1914)] I-7
onstuimige lucht wilde lucht: ein wilj loocht (Maasbracht) onstuimige, woest bewolkte lucht [grellig] [N 22 (1963)] III-4-4
ontbijt eerste koffie, de -: de erste koffie (Maasbracht) maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] III-2-3
ontbijtkoek, peperkoek peperkoek: pèperkook (Maasbracht) peperkoek [N 29 (1967)] III-2-3
ontginnen breken: brē̜kǝ (Maasbracht), ontginnen: ontgenǝ (Maasbracht) Het in cultuur brengen van woeste grond. [N 27, 5; N 11a, 112; monogr.] I-8
ontlasting hebben afgaan: afgon (Maasbracht), een hoop doen: einen houp doon (Maasbracht), kakken: kakke (Maasbracht), Net.  kakke (Maasbracht), poepen: Minder net.  poepe (Maasbracht), schijten: Minst net.  sjiete (Maasbracht), Ordinaire taal.  sjiëte (Maasbracht) ontlasting hebben [afgon, leutere, driete, zijn gevoeg doen] [N 10c (1961)], [N 10c (1995)] III-1-1
onvast ter been (zijn) waggelen (ww.): waGGele (Maasbracht) lopen: onvast ter been [sporrig] [N 10 (1961)] III-1-2
onvruchtbare grond arme grond: ɛrmǝ gronjtj (Maasbracht), mager land: māgǝr lanjtj (Maasbracht), magere grond: māgǝrǝ gronjtj (Maasbracht) Grond van slechte kwaliteit. De oorzaak kan verschillend zijn. Het gevolg is echter een slecht landbouwproduct. [N 27, 31; N 27, 29; N 11, 2d; N 11, 2f; A 10, 4; N 6, 33a; Vld.; monogr.] I-8
onvruchtbare koe kwee: kwē (Maasbracht) In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C] I-11
onweersbui onweersbijs: onwairsbies (Maasbracht), onweersbui: onwairsbuuj (Maasbracht), schoer: sjoer (Maasbracht) onweersbui [SGV (1914)] || onweersbui met veel regen en wind [schoer, donderschoer] [N 22 (1963)] III-4-4