33763 |
oud, versleten paard |
oude knol:
ǭi̯ǝ knǫl (L377p Maasbracht)
|
Zie ook het lemma ''benamingen voor het paard naar de leeftijd'' (2.4.1), sub F. [JG, 1b; A 45, 28a; L 5, 36; L 36, 82; N 8, 20, 62f en 62g; monogr.]
I-9
|
33160 |
oude aardappelsoorten |
magnum bonum:
maxnǝm bōnǝm (L377p Maasbracht),
schoolmeesters:
šōlmęi̯stǝrs (L377p Maasbracht)
|
Hier worden zowel de in Limburg nog verbouwde alsook de oude niet meer verbouwde soorten soorten opgegeven. Bij sommige opgaven is de ouderdom van de plant vermeld. Zo wordt bij de rode ster, de eigenheimer en de paul-krüger opgegeven dat de soorten rond de eerste wereldoorlog werden ingevoerd. Dat geldt ook voor de gelderse muizen, een vroege, langwerpige aardappelsoort, later vooral bekend onder de naam bintje, genoemd naar Bintje Jansma, later mevrouw Bintje Pebesma-Jansma. Van recente datum zijn de alpha en de ijzerster, een naam die volgens Goossenaerts (1956-8, 327) eigenlijk ijselster moet zijn; we vinden beide benamingen ook in ons materiaal. De aardappelteelt strekt zich uit aan beide zijden van de taalgrens. Men vindt dan ook in Waals Haspengouw oude benamingen die kennelijk aan het Limburgs zijn ontleend; zoals er ook vele aardappelbenamingen in Limburg aan het Waals ontleend zijn. Als voorbeeld van deze laatste groep gelden niet alleen het woord patatten of de benaming walen, maar ook marjolaine, alfa en het bargoense pomme. Aan de andere kant, in Hesbaye, vindt men krugers, milords en edouards, bintjes en eigenheimers, magnum bonums en muizen (Zie Warnant 1949, 172-4). Industrie is een verkorting van industrie-aardappel, ook wel fabrieksaardappel genoemd, een soort die, in tegenstelling tot de consumptieaardappel, werd verwerkt tot aardappelmeel. De poolse industrie, na de tweede wereldoorlog ingevoerd, is een verbeterde kweek met aanmerkelijk meer opbrengst dan de vooroorlogse inlandse industrie. De thorbecke is zoɛn inlandse industrie. Candael, in candaelse aardappelen, is een zuidelijke familienaam. Wreed, in wrede schillen en dergelijke, betekent plaatselijk zoveel als ruw, grof, gekerfd. De indeling is geschied naar verwante woordtypen, zonder te letten op daadwerkelijke verschillen in ras en/of verbouwing. De volgende indeling is gebruikt: kleur: blauw - geel - groen - rood - rose - wit; eigenschap: bloem - bol - muis - oog - plat; andere benoemingsmotieven: eersteling - eigenheimer - industrie - milord - diversen. Combinaties van kleur - eigenschap en kleur - andere benoemingsmotieven zijn in de soortnamen mogelijk. In die gevallen is het kernelement bepalend voor de plaats in de indeling. Door middel van het register kan men een andere ordening aan het materiaal geven; zie bij voorbeeld WBD.I, aflevering 8, blz. 1444. [N 12, 1; A 23, 17b; Lu 1, 17b; monogr.; add. uit materiaal van het lemma AARDAPPEL]
I-5
|
20320 |
oude man |
oom:
ome (L377p Maasbracht),
spreek uit als kluër
uëm (L377p Maasbracht),
oude man:
einen oaje man (L377p Maasbracht),
oude mens:
einen oaje mins (L377p Maasbracht),
oude oom:
aoje ome (L377p Maasbracht),
aoje Ome (L377p Maasbracht),
spreek uit als kluër
aoje Uëm (L377p Maasbracht)
|
iemand van oudere leeftijd ( oude man, oude vrouw, oude van dagen) [N 102 (1998)] || oude [een ~ man] [SGV (1914)] || oude man [N 102 (1998)]
III-2-2, III-3-1
|
18649 |
oude versleten hoed |
schabhoed:
WNT: schabbe (I) - schab, 1) oude of afgescheurde lap, vod, bel; 2) [...] geringschattend woord voor verzorgde kledingstukken, lap; 3) [...]; 4) dunne kiel; 5) mantel van geringe waarde...
sjaphood (L377p Maasbracht)
|
hoed, oude versleten of ontredderde ~ [loesj, sjaphoed] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20319 |
oude vrouw |
oude tant:
aoj tant(e) (L377p Maasbracht),
oude tante:
aoj tant(e) (L377p Maasbracht),
tant:
tant(e) (L377p Maasbracht)
|
iemand van oudere leeftijd ( oude man, oude vrouw, oude van dagen) [N 102 (1998)] || oude vrouw [N 102 (1998)]
III-2-2, III-3-1
|
22317 |
oudejaarsavond |
silvesteravond:
silvesteaoventj (L377p Maasbracht)
|
Oudejaarsavond [silvesteraovent]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
21762 |
ouden van dagen |
bejaarden:
berjaordje (L377p Maasbracht)
|
ouden van dagen [N 102 (1998)]
III-3-1
|
20229 |
ouders |
ouders:
aojèrs (L377p Maasbracht)
|
ouders [SGV (1914)]
III-2-2
|
18189 |
ouderwets |
ouderwets:
oajerwèts (L377p Maasbracht)
|
ouderwets [SGV (1914)]
III-1-3
|
25501 |
oven waarbij men in dezelfde ruimte stookt en bakt |
houtoven:
hǫwtǭvǝ (L377p Maasbracht)
|
De woordtypen "bakhuis", "burenoven", "veldoven", "ovenschap", "leemoven", "boerenoven" duiden op een oven in een bakhuis of op het bakhuis zelf. Moderner van vorm zijn de königswinteroven, ijzeren oven, kookoven, oliestookoven, heteluchtoven. De respondent van L 291 merkt op dat de königswinteroven in gebruik kwam vanaf 1915. [N 29, 1b; monogr.]
II-1
|