20812 |
pekel |
pekel:
pēkǝl (L377p Maasbracht)
|
De zoutoplossing waarin het vlees wordt bewaard. [N 28, 108; monogr.]
II-1
|
25454 |
pekelkuip |
kuip:
kȳp (L377p Maasbracht)
|
De houten kuip waarin men het gezouten vlees en spek bewaart. [N 28, 110; monogr.]
II-1
|
17717 |
penis |
lul:
Ordinaire taal.
lul (L377p Maasbracht),
mannetje:
Vlaams: veel gehoord bij Belgische schippers.
menneke (L377p Maasbracht),
pisbuis:
pisbuus (L377p Maasbracht),
pismannetje:
pismènke (L377p Maasbracht),
pisser:
pisser (L377p Maasbracht),
tuitje:
Kinderwoord; tuitje.
täötje (L377p Maasbracht)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
34103 |
pens |
pens:
pɛns (L377p Maasbracht)
|
De eerste afdeling van de maag van de koe waarin het voedsel geweekt wordt. Een koe heeft vier magen: de pens, de netmaag, de boekpens en de lebmaag. In de "Amsterdamse" vragenlijst nr. 9 werd via de vragen 11a, 11b, 11c en 11d naar de dialectbenamingen gevraagd voor deze vier magen. Exact werd gevraagd naar de benamingen voor pens, netmaag, boekpens en lebmaag. In de "Nijmeegse" vragenlijst nr. 28 werd ook gevraagd naar de dialectbenamingen voor de vier magen. Maar hier werden de vragen wat vager gesteld. De pens wordt omschreven (vr. 80) als de "maag waarin het voedsel het eerst komt", de netmaag als de "langwerpige maag" (vr. 81), de boekpens als "de maag die van binnen vol vliezen zit" (vr. 82) en de lebmaag als "de maag met heel grove uitsteeksels aan de binnenkant" (vr. 84). Door deze vage vraagstelling sluipt onzekerheid door in de antwoorden van de "Nijmeegse" respondenten: termen worden nogal eens door elkaar gehaald voor de diverse magen. Zo goed mogelijk is in dit lemma en de volgende drie lemmata geprobeerd de juiste benaming bij het juiste begrip onder te brengen. In wbd afl. 3 (Het rund) blz. 364 wordt het vermoeden geuit dat we hier eerder met een cultuurbegrip te maken hebben dan met een onder de mensen (nog) levende werkelijkheid en dat voornoemde vierdeling ook niet meer echt levend is bij de huisslachter. Dit vermoeden zou ook op de "Limburgse" antwoorden van toepassing kunnen zijn. [N 28, 80; A 9, 11a; L 48, 15]
I-11
|
17911 |
persen |
persen:
peese (L377p Maasbracht)
|
persen [SGV (1914)]
III-1-2
|
33566 |
perzik |
pche (fr.):
pees (L377p Maasbracht)
|
perzik [SGV (1914)]
I-7
|
18627 |
pet met opstaand bovenstuk |
zijden muts:
zieje muts (L377p Maasbracht)
|
pet met opstaand cylindervormig bovenstuk in het algemeen {afb} [zeje pet] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18281 |
pet: algemeen |
kips:
WNT: kips (I), (vrouwen)hoed, of (mans- of jongens)pet.
kieps (L377p Maasbracht),
muts:
muts (L377p Maasbracht, ...
L377p Maasbracht),
pet met klep
mùts (L377p Maasbracht),
pats:
patsj (L377p Maasbracht, ...
L377p Maasbracht)
|
Hoe noemt men de pet, die bij het werk gedragen wordt? Welken vorm heeft deze? Indien geen pet, maar een muts door de mannen wordt gedragen, hoe noemt men deze dan? Welken vorm heeft ze? [DC 09 (1940)] || pet [SGV (1914)] || pet, hoofddeksel met een klep [kips, patsj, klak, koetsj, paaj, flet, kap, klep, muts, luif] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33522 |
peulen, doppen (ww.) |
keveren:
kevere (L377p Maasbracht)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
20662 |
peulvruchten afhalen |
bonen ranken:
boine renge (L377p Maasbracht),
ranken:
rengen (L377p Maasbracht)
|
boonen afhalen [SGV (1914)] || erwten of bonen afhalen, van draden ontdoen [N Q (1966)]
III-2-3
|