17742 |
proeven |
proeven:
preuve (L377p Maasbracht, ...
L377p Maasbracht,
L377p Maasbracht),
preuven (L377p Maasbracht)
|
proeven [SGV (1914)], [SGV (1914)] || proeven [pruuve, pruujve] [N 10 (1961)] || proeven; Hoe noemt U: Een kleine hoeveelheid voedsel of drank in de mond nemen om te onderzoeken hoe het smaakt (keuren, proeven) [N 80 (1980)]
III-1-1, III-2-3
|
18221 |
pronken |
prijken:
prieke (L377p Maasbracht),
pronken:
pronke (L377p Maasbracht)
|
prijken [SGV (1914)] || pronken [SGV (1914)]
III-1-3
|
20506 |
proosten |
klinken:
klinke (L377p Maasbracht)
|
proosten; Hoe noemt U: De glazen tegen elkaar aanstoten als teken dat men elkaar veel goeds toewenst (knutsen, klinken, proosten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22310 |
proppenschieter |
knaptoet:
knaptoet (L377p Maasbracht)
|
Klakkebus (speelgoed gemaakt van vlierehout om proppen mee weg te schieten) [knaptoet, kraaktuut, proppesjeeter, klambös]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
19676 |
provisiekast, etenskast |
broodkast:
brōətkas (L377p Maasbracht)
|
voorraad- of provisiekast [N 05A (1964)]
III-2-1
|
20568 |
pruimen |
pruimen:
prōēmen (L377p Maasbracht)
|
pruimen; Hoe noemt U: Tabak kauwen (pruimen, sikken, sjikken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21354 |
pruis |
pruis:
pruus (L377p Maasbracht)
|
Pruis [SGV (1914)]
III-3-1
|
21355 |
pruisen |
pruisen:
pruuse (L377p Maasbracht)
|
Pruisen (land) [SGV (1914)]
III-3-1
|
18908 |
prutser |
sukkelaar:
sukkelièr (L377p Maasbracht)
|
sukkelaar [SGV (1914)]
III-1-4
|
20311 |
puber |
kwajong:
kwaojông (L377p Maasbracht),
snaak:
snaak (L377p Maasbracht)
|
iemand van jeugdige leeftijd (jongere) [N 102 (1998)]
III-2-2
|