e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbracht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rammelkar hotselkar: hutsǝlkɛr (Maasbracht) Kar die veel lawaai maakt. [N 17, 92] I-13
rand van een hoed luif: luif (Maasbracht) luifel, overstekende rand van een hoed [N 25 (1964)] III-1-3
rank rank: rank (Maasbracht), reng (mv.): reng (Maasbracht) rank [SGV (1914)] || ranken (v.e. wingerd) [SGV (1914)] III-4-3
ranken van de wingerd ranken: reng (Maasbracht) [SGV (1914)] I-7
ranzig garstig: gaastig spek (Maasbracht), gessig (Maasbracht) garstig spek [..] [SGV (1914)] || ranzig; Hoe noemt U: Sterk smakend, onaangenaam ruikend gezegd van spek (ranzig, garstig) [N 80 (1980)] III-2-3
rapen rapen: rāpǝ (Maasbracht) De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d] I-5
rasp rasp: rasp (Maasbracht, ... ) rasp [SGV (1914)] || rasp (rief, raspel, raps) [N 20 (zj)] III-2-1
raspen raspen: raspe (Maasbracht), raspen (Maasbracht, ... ) raspen (w.w.) [SGV (1914)] || raspen; Hoe noemt U: Met een rasp fijn maken (raspelen, raspen, rieven) [N 80 (1980)] III-2-1, III-2-3
rat rat: rat (Maasbracht) rat [SGV (1914)] III-4-2
rauw rauw: ráuw (Maasbracht) rauw; Hoe noemt U: Rauw, niet gekookt (groen, rauw) [N 80 (1980)] III-2-3