e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbracht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
riet riet: reet (Maasbracht), -  reet (Maasbracht) riet [DC 25 (1954)], [SGV (1914)] III-4-3
rij, wiers vlot: vlǫt (Maasbracht) De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.] I-3
rijbroek rijboks: rieboeks (Maasbracht) rijbroek met nauw om het onderbeen sluitende pijpen [N 23 (1964)] III-1-3
rijden rijden: rieje (Maasbracht) rijden [ZND 25 (1937)] III-3-1
rijentrekker vorentrekker: vōrǝntrękǝr (Maasbracht) De rijentrekker is een houten harkachtig gereedschap waarmee evenwijdige lijnen of sleuven getrokken worden, waarlangs gezaaid of gepoot wordt, zonder dat men telkens touwen hoeft te gebruiken. Door op de snijpunten te planten van de lengtelijnen en de dwarslijnen die men over de akker heeft getrokken, kan men de afstand tussen de planten gelijk houden. Sommige rijentrekkers hebben aan boven- én onderkant tanden. De afstanden tussen de tanden variëren, afhankelijk van de plantensoort die gekweekt wordt. Er zijn ook rijentrekkers met verstelbare tanden. De gebruikelijke afstand tussen de aardappelstruiken varieert van 40 tot 60 cm. [N 18, 96; monogr.; add. uit N 18, 43; N 11A, 83] I-5
rijk zijn een dikke boer zijn: Opm. als het een boer betreft.  he is einen dikke boer (Maasbracht), er aardig bij zitten: zit er aardig biëe (Maasbracht), groot fortuin hebben: hèet ei groat fortuun (Maasbracht), in het geld zwemmen: zwumjt in het geld (Maasbracht), rijk zijn: hè is riek (Maasbracht), rijke stinkerd (zn.): is een eine rieke stinkerd (Maasbracht), veel centen hebben: veul cente (Maasbracht) Inventarisatie uitdrukkingen voor: rijk zijn [rijk zijn, zwemmen in zijn geld, een groot fortuin hebben enz. enz.] [N 21 (1963)] III-3-1
rijkdom rijkdom: ri.gdum (Maasbracht) rijkdom [RND] III-3-1
rijksdaalder rijks: eine riks (Maasbracht) rijksdaalder, een ~ [vijftiger, knaak, ploegrol?] [N 21 (1963)] III-3-1
rijn rijn: rīn (Maasbracht) Algemene benaming voor het van vier klauwen voorziene ijzeren kruis in het middengat van de draaiende molensteen dat dient om de draaiïng van het staakijzer op de steen over te brengen. Zie voor de benamingen voor speciale rijntypen de lemmata ɛtweetakrijnɛ, ɛdrietakrijnɛ en ɛbalanceerrijnɛ.' [N O, 15a; A 42A, 20; N D, 18; Sche 45; Vds 84; Jan 122; Coe 100; Grof 120] II-3
rijp rijp: rīēp (Maasbracht) rijp [RND] III-2-3