20630 |
spek |
spek:
spek (L377p Maasbracht)
|
spek [garstig~] [SGV (1914)]
III-2-3
|
25457 |
spekhaak |
vleeshaak:
vlęjshø̄k (L377p Maasbracht)
|
De S-vormige haak waaraan vlees, spek enz. na het lossnijden uit het lijf worden opgehangen. [N 28, 112; monogr.]
II-1
|
20702 |
spekpannenkoek |
spekpannenkoek:
spekpannekook (L377p Maasbracht)
|
Spekpannekoek (spekbraoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22841 |
spel (alg.) |
spel:
speel (L377p Maasbracht)
|
spel [SGV (1914)]
III-3-2
|
18390 |
speld |
spang:
spaŋ (L377p Maasbracht)
|
Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.]
II-7
|
28970 |
spelden |
met een spang vaststeken:
met ęjn spaŋ vaststē̜kǝ (L377p Maasbracht)
|
Met spelden stukken kleding of panden aan elkaar vastspelden. [N 59, 74; L 7, 20; S 34]
II-7
|
22383 |
spelen (alg.) |
spelen:
spele (L377p Maasbracht, ...
L377p Maasbracht),
spēēle (L377p Maasbracht)
|
Als je klaar bent mag je gaan spelen. [DC 35 (1963)] || spelen [SGV (1914)]
III-3-2
|
24247 |
sperwer |
sperwer:
sperwer (L377p Maasbracht)
|
sperwer [DC 42b (1967)]
III-4-1
|
20535 |
spetteren |
sudderen:
seujdderen (L377p Maasbracht)
|
sudderen; Hoe noemt U: Knetteren van de boter in de pan bij verhitting (snerken, sudderen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19804 |
spiegel |
spiegel:
speegel (L377p Maasbracht)
|
spiegel [SGV (1914)]
III-2-1
|