19359 |
spotten |
spotten:
spotte (L377p Maasbracht)
|
spotten [SGV (1914)]
III-1-4
|
24249 |
spreeuw |
spreeuw:
spreeuw (L377p Maasbracht),
sprieeuw (L377p Maasbracht),
sprêêw (L377p Maasbracht)
|
Hoe heet de spreeuw? [DC 06 (1938)] || spreeuw [SGV (1914)]
III-4-1
|
21352 |
spreken, praten |
kallen:
kalle (L377p Maasbracht),
praten:
proate (L377p Maasbracht),
spreken:
sprèke (L377p Maasbracht)
|
praten [SGV (1914)] || spreken [SGV (1914)]
III-3-1
|
17818 |
springen |
springen:
springe (L377p Maasbracht)
|
springen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
24382 |
sprinkhaan |
sprinkhaan:
sprinkhaan (L377p Maasbracht, ...
L377p Maasbracht)
|
sprinkhaan [DC 07 (1939)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
17591 |
sproeten |
sproetelen:
sprotele (L377p Maasbracht, ...
L377p Maasbracht)
|
sproet(en) [SGV (1914)] || sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17915 |
sprokkelen |
(hout) rapen:
rape (L377p Maasbracht)
|
sprokkelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
21007 |
spruiten |
spruitbalken:
sprūt˱bɛlǝk (L377p Maasbracht),
spruitjes:
spruutjes (L377p Maasbracht)
|
De twee dwarsbalken - een korte en een lange - die door de molenkap lopen en daar aan weerszijden uitsteken. Aan de uiteinden van de spruiten zijn de schoren bevestigd. Zie ook afb. 25 en 26. [N O, 52a; Sche 27; A 42A, 86] || spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)]
II-3, III-2-3
|
33637 |
spruitkool, spruitje |
spruiten:
sproete (L377p Maasbracht),
sproeten (L377p Maasbracht),
spruitje:
spruutjes (L377p Maasbracht)
|
[N Q (1966)]spruiten [SGV (1914)]
I-7
|
17910 |
spuiten |
spuiten:
spuite (L377p Maasbracht)
|
spuiten [SGV (1914)]
III-4-4
|