e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbracht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spotten spotten: spotte (Maasbracht) spotten [SGV (1914)] III-1-4
spreeuw spreeuw: spreeuw (Maasbracht), sprieeuw (Maasbracht), sprêêw (Maasbracht) Hoe heet de spreeuw? [DC 06 (1938)] || spreeuw [SGV (1914)] III-4-1
spreken, praten kallen: kalle (Maasbracht), praten: proate (Maasbracht), spreken: sprèke (Maasbracht) praten [SGV (1914)] || spreken [SGV (1914)] III-3-1
springen springen: springe (Maasbracht) springen [ZND 25 (1937)] III-1-2
sprinkhaan sprinkhaan: sprinkhaan (Maasbracht, ... ) sprinkhaan [DC 07 (1939)], [SGV (1914)] III-4-2
sproeten sproetelen: sprotele (Maasbracht, ... ) sproet(en) [SGV (1914)] || sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)] III-1-1
sprokkelen (hout) rapen: rape (Maasbracht) sprokkelen [SGV (1914)] III-1-2
spruiten spruitbalken: sprūt˱bɛlǝk (Maasbracht), spruitjes: spruutjes (Maasbracht) De twee dwarsbalken - een korte en een lange - die door de molenkap lopen en daar aan weerszijden uitsteken. Aan de uiteinden van de spruiten zijn de schoren bevestigd. Zie ook afb. 25 en 26. [N O, 52a; Sche 27; A 42A, 86] || spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)] II-3, III-2-3
spruitkool, spruitje spruiten: sproete (Maasbracht), sproeten (Maasbracht), spruitje: spruutjes (Maasbracht) [N Q (1966)]spruiten [SGV (1914)] I-7
spuiten spuiten: spuite (Maasbracht) spuiten [SGV (1914)] III-4-4