19652 |
uit de as gezeefde kolen |
oudding:
Note v.d. invuller: (overlevering 1920) De stoker van de Stoomzuivelfabriek had massaal de beschikking over oad-dink, van de vele kolen die in de ketel werden gestookt. Hij stelde de directeur voor dat aan de burgerij te koop aan te bieden. Volgende dag stond bij de fabriek een bord met de tekst: \"WIJ VERKOPEN GRUIS EN OOK OOT-DENK\".
aod-dink (L377p Maasbracht)
|
Hoe noemt u datgene dat uit de kachel komt en dat nog kan branden nadat de as eruit gezeefd is (van steenkool)? (bluskool, sintel, kooltjes, krikken) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
33185 |
uiteen poten |
wijd:
wit (L377p Maasbracht)
|
De pootaardappelen verder uiteen zetten dan men gewoonlijk doet. Bij de bijwoordelijke uitdrukkingen in dit lemma moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. [N M, 18b]
I-5
|
32709 |
uiteenploegen |
uitereenvaren:
utręi̯.nvã.rǝ (L377p Maasbracht)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
25568 |
uitgedroogd |
korsterig:
korsterig (L377p Maasbracht)
|
Gezegd van slecht deeg. [N 29, 29c]
II-1
|
33716 |
uitgegraven dennenwortel |
dennenboks:
dɛnǝbuks (L377p Maasbracht)
|
[R 3, 3; L B2, 344]
I-8
|
34169 |
uitgeteld zijn |
uitgeteld zijn:
(de koe is) ūtgǝtɛltj (L377p Maasbracht)
|
De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43]
I-11
|
17854 |
uitglijden |
schampen:
schampe (L377p Maasbracht),
uitlitsen:
oetlitse (L377p Maasbracht)
|
uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21386 |
uithoren |
uitvissen:
oetvèrsche (L377p Maasbracht)
|
uitvorschen [SGV (1914)]
III-3-1
|
22773 |
uitmaken wie mag beginnen |
aftellen:
weer zolle iĕstaaftelle (L377p Maasbracht)
|
Hoe zeggen de kinderen, wanneer ze eerst willen zien wie mag beginnen, b.v. bij het knikkerspel? Vertaal dus en vul aan: We zullen eerst ... [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
34187 |
uitpersen van de baarmoeder, prolapsus uteri |
uitsmijten:
ūtsmītǝ (L377p Maasbracht)
|
Het uitzakken van de baarmoeder veroorzaakt door de naweeën of door het gewicht van de vruchtvliezen. In tegenstelling tot een prolapsus vaginae doet zich de prolapsus uteri altijd voor na een baring. [N 52, 4; A 48A, 8; N 3A, 97; N 52, 30a; monogr.]
I-11
|