34368 |
varkenston |
voerschotel:
vōršotǝl (L377p Maasbracht)
|
Ton om gekookt varkensvoer in te bewaren. Zie voor de benamingen van "varkensketel" het lemma ''varkensketel'' in wld I.6 (2.2.11). [N 18, 131; monogr.]
I-12
|
33393 |
varkenstrog |
varkenstrog:
vǝrkǝstrǭx (L377p Maasbracht)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d]
I-6
|
20646 |
varkensvet |
reuzel:
reuzel (L377p Maasbracht),
smout:
smoat (L377p Maasbracht)
|
reuzel [DC 17 (1949)] || smout [SGV (1914)]
III-2-3
|
18427 |
vaste boord |
kraag:
kraag (L377p Maasbracht)
|
kraag, vaste halsboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34272 |
vaste uitwerpselen |
schaapskrenten:
šǭpskrentǝ (L377p Maasbracht),
varkenskeutelen:
vɛrkǝskø̄tǝlǝ (L377p Maasbracht)
|
[N 76, 35; A 9, 24d]In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c]
I-12
|
33363 |
vaste voer- en drinkbak |
krib:
krøp (L377p Maasbracht),
trog:
trǭx (L377p Maasbracht)
|
De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
22648 |
vastenavond |
vastelavond:
vasteloavendj (L377p Maasbracht),
vastenavond:
vastənoͅ.vənṭ (L377p Maasbracht)
|
vastenavond [RND] || Vastenavond [SGV (1914)]
III-3-2
|
23332 |
vastendag |
vastendag:
vastendaag (L377p Maasbracht)
|
vastendag [SGV (1914)]
III-3-3
|
23331 |
vastentijd |
vasten:
vaste (L377p Maasbracht)
|
vasten [SGV (1914)]
III-3-3
|
21284 |
vechten |
vechten:
faextə (L377p Maasbracht)
|
Hij deed geheel de wereld vechten. [RND]
III-3-1
|