20681 |
boerenkool |
boerenkool:
boerekoal (L377p Maasbracht),
boerenmoes:
boeremoos (L377p Maasbracht, ...
L377p Maasbracht),
groen moes:
greun moos (L377p Maasbracht)
|
[N Q (1966)]Boerenkool (boeremoes?) [N 16 (1962)] || boerenkool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
zwalg:
zwalch (L377p Maasbracht, ...
L377p Maasbracht),
zwalg (L377p Maasbracht, ...
L377p Maasbracht,
L377p Maasbracht),
zwaləgə (L377p Maasbracht)
|
boerenzwaluw [DC 18 (1950)] || zwaluw [DC 35 (1963)], [SGV (1914)] || zwaluw (mv.) [RND]
III-4-1
|
21309 |
boerin |
boerin:
buren (L377p Maasbracht),
dees boerin (L377p Maasbracht),
die boerin (L377p Maasbracht)
|
[L 1, a-m; S 6; Wi 18; monogr.]boerin [deze ~ ] [SGV (1914)] || boerin [die ~] [SGV (1914)]
I-6, III-3-1
|
20302 |
boertje |
boer:
boer laote (L377p Maasbracht, ...
L377p Maasbracht)
|
boertje doen; als een baby gedronken heeft moet het een boertje doen [DC 47 (1972)]
III-2-2
|
33332 |
boertje, kleine boer |
boertje:
bȳrkǝ (L377p Maasbracht),
keuterboer:
kø̄tǝrbūr (L377p Maasbracht),
keuterboertje:
kø̜tǝrbȳrkǝ (L377p Maasbracht)
|
Keuterboer, bewoner van een kleine boerderij; soms wordt er uitdrukkelijk bij vermeld dat het bedrijf minder dan ongeveer 3 ha telt, of dat de boer niet een volwaardig paard tot zijn beschikking heeft. Voor vatsji (hier met betekenisuitbreiding), zie het lemma "koewachter" (1.3.14). [A 30A, 3c en 3e; monogr.; add. uit Wi 2]
I-6
|
17633 |
boezem |
spleet:
spleet (L377p Maasbracht)
|
boezem, ruimte tussen de borsten [N 10c (1995)]
III-1-1
|
18209 |
boezeroen |
boezeroen:
bazzeroel (L377p Maasbracht),
boezeroen (L377p Maasbracht)
|
boezeroen [SGV (1914)] || boezeroen, blauwlinnen of katoenen (boeren)overhemd [boezeloen, bazeoren, bazzeroel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34655 |
bok van het rijtuig |
bok:
buk (L377p Maasbracht)
|
Zitplaats voor de koetsier of de voerman. Alleen bij het rijtuig vormt de bok een vast onderdeel. Bij de kar en de wagen wordt soms een plank tussen de berries gelegd die als geïmproviseerde zitplaats dient. Uit vragenlijst N 101, waar gevraagd werd naar de zitplaats van de voerman van een rijtuig, kwamen vrijwel uitsluitend opgaven van het type bok. [N 17, 38a-b + 40 + add; N G, 58d; N 101, 18a; monogr.]
I-13
|
20517 |
bokking |
bokkem:
bèùkkem (L377p Maasbracht)
|
haring; Hoe noemt U: Een gerookte haring (massisse, bukkem, boesterin, boksharing) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18410 |
bolhoed: algemeen |
bolhoed:
bolhood (L377p Maasbracht)
|
bolhoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|