e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbracht

Overzicht

Gevonden: 3406
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boerenkool boerenkool: boerekoal (Maasbracht), boerenmoes: boeremoos (Maasbracht, ... ), groen moes: greun moos (Maasbracht) [N Q (1966)]Boerenkool (boeremoes?) [N 16 (1962)] || boerenkool als gerecht [N Q (1966)] I-7, III-2-3
boerenzwaluw, zwaluw zwalg: zwalch (Maasbracht, ... ), zwalg (Maasbracht, ... ), zwaləgə (Maasbracht) boerenzwaluw [DC 18 (1950)] || zwaluw [DC 35 (1963)], [SGV (1914)] || zwaluw (mv.) [RND] III-4-1
boerin boerin: buren (Maasbracht), dees boerin (Maasbracht), die boerin (Maasbracht) [L 1, a-m; S 6; Wi 18; monogr.]boerin [deze ~ ] [SGV (1914)] || boerin [die ~] [SGV (1914)] I-6, III-3-1
boertje boer: boer laote (Maasbracht, ... ) boertje doen; als een baby gedronken heeft moet het een boertje doen [DC 47 (1972)] III-2-2
boertje, kleine boer boertje: bȳrkǝ (Maasbracht), keuterboer: kø̄tǝrbūr (Maasbracht), keuterboertje: kø̜tǝrbȳrkǝ (Maasbracht) Keuterboer, bewoner van een kleine boerderij; soms wordt er uitdrukkelijk bij vermeld dat het bedrijf minder dan ongeveer 3 ha telt, of dat de boer niet een volwaardig paard tot zijn beschikking heeft. Voor vatsji (hier met betekenisuitbreiding), zie het lemma "koewachter" (1.3.14). [A 30A, 3c en 3e; monogr.; add. uit Wi 2] I-6
boezem spleet: spleet (Maasbracht) boezem, ruimte tussen de borsten [N 10c (1995)] III-1-1
boezeroen boezeroen: bazzeroel (Maasbracht), boezeroen (Maasbracht) boezeroen [SGV (1914)] || boezeroen, blauwlinnen of katoenen (boeren)overhemd [boezeloen, bazeoren, bazzeroel] [N 23 (1964)] III-1-3
bok van het rijtuig bok: buk (Maasbracht) Zitplaats voor de koetsier of de voerman. Alleen bij het rijtuig vormt de bok een vast onderdeel. Bij de kar en de wagen wordt soms een plank tussen de berries gelegd die als geïmproviseerde zitplaats dient. Uit vragenlijst N 101, waar gevraagd werd naar de zitplaats van de voerman van een rijtuig, kwamen vrijwel uitsluitend opgaven van het type bok. [N 17, 38a-b + 40 + add; N G, 58d; N 101, 18a; monogr.] I-13
bokking bokkem: bèùkkem (Maasbracht) haring; Hoe noemt U: Een gerookte haring (massisse, bukkem, boesterin, boksharing) [N 80 (1980)] III-2-3
bolhoed: algemeen bolhoed: bolhood (Maasbracht) bolhoed [N 25 (1964)] III-1-3