26005 |
voorweeg |
achterkant:
axtǝrkanjtj (L377p Maasbracht)
|
De zijde van de molenkast waar zich trap en ingang bevinden. Zie ook afb. 22. [N O, 45a; A 42A, 97; Sche 16]
II-3
|
19712 |
vork |
fourchette:
verschèt (L377p Maasbracht)
|
vork om mee te eten [Roukens 03 (1937)]
III-2-1
|
25202 |
vorst, het vriezen |
gevreur:
gevreur (L377p Maasbracht, ...
L377p Maasbracht)
|
vorst (vriezend weer) [SGV (1914)] || vorst, het vriezen [gevreur] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
29897 |
vorstpan |
verstpan:
vērspan (L377p Maasbracht)
|
Halfronde pan waarmee de nokken en hoekkepers van het dak worden bedekt; ook de soortgelijke pan voor de afdichting van de nok of de naden van het dakschild van een rieten dak. Vorstpannen worden met spijkers op de dakruiters vastgezet en met specie aan elkaar bevestigd. In Q 77b werd niet met vorstpannen gewerkt. Men smeerde daar de nok van het dak in met cement. Het woordtype broekstuk (L 290, L 372) duidt een pan aan die de verbinding vormt tussen de vorstpannen en de pannen die over de naden van het dakschild worden gelegd. [N 32, 45b; N 32, 45c; N 4A, 34a; N 4A, 34c; N F, 8]
II-8
|
24397 |
vos |
vos:
vos (L377p Maasbracht)
|
vos: Hoe noemt u in uw dialect het roodharige hondachtige roofdier dat kippen steelt en vermaard is om zijn sluwheid? [N100 (1997)]
III-4-2
|
18279 |
vouw |
vouw:
voaj (L377p Maasbracht),
voaje (L377p Maasbracht)
|
vouw [SGV (1914)] || vouwen (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
17923 |
vouwen |
vouwen:
voaje (L377p Maasbracht, ...
L377p Maasbracht)
|
vouwen (mv) [SGV (1914)] || vouwen (ww) [SGV (1914)]
III-1-2
|
21397 |
vragen |
vragen:
vroage (L377p Maasbracht)
|
vragen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21398 |
vreemde (man) |
buitendorpse:
boetedörpse (L377p Maasbracht),
vreemde mens:
ein ē vraimdje mins (L377p Maasbracht)
|
Noem het (dialect)woord voor: iemand uit den vreemde? [vreemdeling] [N 102 (1998)] || vreemde [een ~ man] [SGV (1914)]
III-3-1
|
19341 |
vreugde |
blijdschap:
bliedschap (L377p Maasbracht)
|
vreugde [SGV (1914)]
III-1-4
|