e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbracht

Overzicht

Gevonden: 3406
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boom (alg.) boom: boum (Maasbracht), boͅu̯m (Maasbracht), buim (mv.): buim (Maasbracht) boom [RND], [SGV (1914)] || boomen (mv.) [SGV (1914)] III-4-3
boomgaard bongerd: boŋərt (Maasbracht) I-7
boomleeuwerik leeuwerik: lieeuwerik (Maasbracht) Hoe heet de boomleeuwerik? [DC 06 (1938)] III-4-1
boomstronk boks: (dialect voor "broek").  de boeks (Maasbracht) boomstronk, de stomp-met-wortels van een afgehakte boom [N 27 (1965)] III-4-3
boomwagen mallejan: malǝjan (Maasbracht) Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.] I-13
boon, algemeen bonen: boi̯nǝ (Maasbracht), būnǝ (Maasbracht), boon: boi̯n (Maasbracht) Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5
boordenknoopje boordenknoopje: baordeknuipke (Maasbracht) boordeknoopje [N 23 (1964)] III-1-3
boos kwaad: kwoad (Maasbracht) 01; kwaad [SGV (1914)] III-1-4
bord telder: tèjer (Maasbracht) bord [Roukens 03 (1937)] III-2-1
bordveren veren: veren (Maasbracht) De houten veren waarmee de eindborden en volgens de invullers uit l 288 en l 320a ook de windborden worden vastgezet. De springveren en de veren zaten in l 288, l 320a, l 353 en l 381b aan de achterzijde van de borden. [N O, 4c; N O, 4d; A 42A, 68] II-3