e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbracht

Overzicht

Gevonden: 3406
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
buitenzak op een jas jassentas: jassetes (Maasbracht) buitenzak in een jas [jassetes] [N 23 (1964)] III-1-3
bundel, bussel bunsel: bunzel (Maasbracht), pongel: pungel (Maasbracht) bundel [SGV (1914)] III-4-4
bunder, maat van 10.000 m2 (hectare) bunder: boender (Maasbracht) bunder [SGV (1914)] III-4-4
bunzing fis: vis (Maasbracht, ... ), vīes (Maasbracht), vĭes (Maasbracht) bunzing [DC 07 (1939)], [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)] || ulk (bunzing) [SGV (1914)] III-4-2
bus bus: bus (Maasbracht) bus: Wij moeten ons haasten om de - te halen [DC 27 (1955)] III-3-1
buskruit pulver (<lat.): polver (Maasbracht) buskruit [SGV (1914)] III-3-1
bussel kort stro krombos: krǫmbus (Maasbracht) Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28] I-4
bussel uitgedorst stro bos: bus (Maasbracht) Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat] I-4
bustehouder beha: beha (Maasbracht), bustehouder: bustehoojer (Maasbracht) bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)] III-1-3
buurman nabuur: noaber (Maasbracht) buurman [SGV (1914)] III-3-1