33297 |
echte koekoeksbloem |
koekoeksbloem:
koekoeksbloem (L377p Maasbracht)
|
Lychnis flos-cuculi L. Een algemeen voorkomende plant in graslanden met rechtopstaande stengel en roze-rode bloemen met gespleten kroonbladeren. De plant bloeit van mei tot september en komt ook wel gekweekt voor. De hoogte varieert van 30 tot 90 cm. [A 17, 2; A 49B, 2; monogr.]
I-5
|
20394 |
echtgenoot |
man:
man (L377p Maasbracht),
mens:
tegenwoordig miene man, maar dat is geen dialekt
miene miens (L377p Maasbracht)
|
[haar ~ en haar kinderen] [SGV (1914)] || man met wie je getrouwd bent (echtgenoot) [N 102 (1998)]
III-2-2
|
20391 |
echtgenote |
vrouw:
mien vrouw (L377p Maasbracht)
|
vrouw met wie je getrouwd bent (echtgenote) [N 102 (1998)]
III-2-2
|
21313 |
eed |
eed:
eid (L377p Maasbracht)
|
eed [SGV (1914)]
III-3-1
|
24436 |
eekhoorn |
eekhoorntje:
eikeurke (L377p Maasbracht),
eikhòrke (L377p Maasbracht),
eikhùrke (L377p Maasbracht)
|
eekhoorn [DC 07 (1939)], [Roukens 03 (1937)] || eekhorentje [SGV (1914)]
III-4-2
|
18116 |
eelt, eeltknobbel |
zwel:
zweel (L377p Maasbracht, ...
L377p Maasbracht)
|
eelt, eeltknobbel [SGV (1914)] || eelt, eeltknobbel [zweel, zweil, weer, jelt] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
20505 |
een borrel drinken |
proeven:
preuve (L377p Maasbracht)
|
jenever drinken; Hoe noemt U: Jenever drinken (proeven, likken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20941 |
een boterham smeren |
een boterham smeren:
ən bu̞təram smērə (L377p Maasbracht)
|
smeren [RND]
III-2-3
|
34532 |
een ei |
ei:
ē̜.i̯ (L377p Maasbracht),
ęi̯ (L377p Maasbracht)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
34541 |
een ei afpellen |
(de) schaal deraf doen:
dǝ šāl dǝrāf dōn (L377p Maasbracht),
schellen:
šęlǝ (L377p Maasbracht)
|
Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b]
I-12
|