e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbracht

Overzicht

Gevonden: 3406
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
egel stekelenvarken: stekelevèrke (Maasbracht) egel [SGV (1914)] III-4-2
eggen egen: ē̜gǝ (Maasbracht), eggen: ęqǝ (Maasbracht) Het land met de eg bewerken, met de eg over het land gaan. Bedoeld wordt die bewerking waarbij de tanden van de eg door de grond gaan. Voor de bewerking van de grond met een ondersteboven gekeerde eg zie men het lemma ''slepen''. De verschillende manieren van eggen komen in de volgende lemmata aan de orde. NB 1. Hieronder worden de typen eegden, egen en eggen onderscheiden. Onder verwijzing naar dit lemma wordt het betrokken woord(deel) in de volgende lemmata door ''eggen'' resp. ''eggen'' gesubstitueerd. 2. In de volgende lemmata is het werkwoordelijk deel eggen bij de dialectvarianten kortheidshalve weggelaten. In verband daarmee wordt eventuele assimilatie c.q. invoeging van een verbindings-n aan het slot van het aan eggen voorafgaande woord(deel) niet tot uitdrukking gebracht. [JG 1a + 1b; N 11, 79; N 11A, 170; N 15, 3; R 3, 4; div.; monogr.] I-2
egtanden tanden: tɛnj (Maasbracht  [(sg tanjtj)]  ) Oude houten eggen hadden houten tanden. Ze waren schuin in het raam aangebracht, meestal in de hoofdbalken. Bij de driehoekige eg wezen ze in de richting van het verbindingspunt van de beide hoofdbalken. Bij een vierhoekige eg stonden de tanden naar één van de hoeken gericht. Een houten eg die als onkruideg gebruikt werd, was vaak van ijzeren tanden voorzien. Een ijzeren eg heeft steeds ijzeren tanden. In dit lemma zijn achter de (meervoudige) varianten of achter de plaatsnummers ook opgaven in de enkelvoudsvorm vermeld. [JG 1a + 1b; N 11, 68; N 11A, 155d + e; monogr.] I-2
ei zonder schaal liezendei: lēzǝndjęi̯ (Maasbracht) Ei dat alleen door een vlies is omgeven en dat geen schaal heeft. [N 19, 54a; N 7, 11; JG 1b, 1c, 2c; L 5, 80; Vld.; L B2, 366; monogr.] I-12
eierdopje eierdopje: eierdöpke (Maasbracht), eijerdùpke (Maasbracht) eierdopje [DC 39 (1965)] III-2-1
eieren uithalen rapen: rāpǝ (Maasbracht) De gelegde eieren uit het nest halen of oprapen. In dit lemma is een opgegeven object ei of eieren niet gedocumenteerd. Voor een fonetische documentatie van "ei" zie het lemma EI (5.11.2). [N 19, 35] I-12
eierkoek struif: struif (Maasbracht) eierkoek; Hoe noemt U: Een zachte koek gebakken van fijn deeg, waarin eieren zijn gekneed (eierkoek, eierstruif, flets) [N 80 (1980)] III-2-3
eiertikken kippen: #NAME?  eieren} kippen (Maasbracht), tikken: niet zeker of dit een dialectwoord is  eieren} tikken (Maasbracht) spelletjes met eieren [VC 29 (1964)] III-3-2
eigendom fortuin: fertuun (Maasbracht) Noem het (dialect)woord voor: datgene wat je bezit, wat van u is? [eigendom] [N 102 (1998)] III-3-1
eigenwijs eigenwijs: eigewies (Maasbracht) eigenwijs; .... jullie maar niet zo eigenwijs geweest! [DC 45 (1970)] III-1-4