19803 |
afdak |
afdak:
aafdaak (L377p Maasbracht)
|
afdak [SGV (1914)]
III-2-1
|
21448 |
afdingen |
aftrekken:
aaftrekke (L377p Maasbracht)
|
beknibbelen, Op de prijs ~, de prijs omlaag trachten te drukken [afpeekele, afprengelen, afpenkelen, pingelen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25397 |
afhuiden |
aftrekken:
āftrɛkǝn (L377p Maasbracht),
villen:
velǝn (L377p Maasbracht)
|
Met behulp van een rond mes snijdt men, de hand soepel vanuit de pols bewegend, de huid los van het lijf. In P 108 werden kalveren met een fietspomp opgeblazen, waardoor de huid lichter werd. Zodoende kon men die makkelijker verwijderen. [N 28, 51; monogr.]
II-1
|
21429 |
afkijken |
afkijken:
aafkieke (L377p Maasbracht),
spieken:
spieke (L377p Maasbracht)
|
afschrijven; Bij een buurman of buurvrouw kijken? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
26617 |
afkoelen |
afkoelen:
afkø̄̄lǝ (L377p Maasbracht)
|
De temperatuur in (een kamer van) de ringoven langzaam verminderen door er buitenlucht in toe te laten. Het ɛafstoppenɛ werd in Q 83 gedaan door het ɛkotɛ, waarschijnlijk het kijkgat, dicht te gooien.' [N 98, 143; monogr.]
II-8
|
20473 |
afkomst |
afkomst:
aafkŭmst (L377p Maasbracht)
|
afkomst [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17722 |
afloeren, bespieden |
afloeren:
aafloeren (L377p Maasbracht)
|
kijken: afloeren [aafvinke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
29788 |
afplakken |
plekken:
plę ̞kǝ (L377p Maasbracht)
|
Het laatste blad van een volgezette kamer dichtplakken met een groot stuk papier in verband met de regeling van de luchtstroom. Volgens de invuller uit Q 83 werd het papier door de luchtstroming, de trek (d\n tręk), tegen de reten van de inzet getrokken. [N 98, 147; monogr.]
II-8
|
19872 |
afrikaantje |
afrikaantje:
-
afrikaantjes (L377p Maasbracht)
|
Afrikaantje (tagetes patula). De bladeren zijn samengesteld en tevens ovaal. De bloemkorfjes staan op zeer verdikte stelen. Het zijn lage plantjes, welke vaak gebruikt worden voor randen en mozaïek-perken. De bloemen zijn donkergeel, meest met bruin gekle [DC 54 (1979)]
III-2-1
|
33031 |
aftrekken, uitwinnen |
bijeenhalen:
bięi̯nhǭlǝ (L377p Maasbracht)
|
Na het inkappen rolt de maaier met de mathaak de halmen samen en haalt ze naar zich toe. Het is de "tweede fase" van de zichtbehandeling. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en bij het lemma ''afleggen'' (4.4.3) bij het maaien met de zeis. [N 15, 16g; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 2, 34.2; monogr.; add. uit N 15, 16i]
I-4
|