e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gast gast: gast (Maasbree) gast [SGV (1914)] III-3-1
gat in een kledingstuk gat: gaat (Maasbree, ... ) gat in een kledingstuk, bijv. een kous [N 86 (1981)] III-1-3
gat, opening gat: gāāt (Maasbree), opening: öpening (Maasbree) opening [SGV (1914)] III-4-4
gat, opening (mv) gater: gater (Maasbree) gaten (mv) [SGV (1914)] III-4-4
gauwdief gauwdief: gawdeef (Maasbree) gauwdief [SGV (1914)] III-3-1
gebarsten gebarsten: gǝbǫrstǝ (Maasbree) Gezegd van verflagen die scheuren vertonen. ø̄De oorzaak van scheuren in een verflaag is gelegen in een tekort aan elasticiteit der laag bij goed hechten aan den ondergrond. Verder kunnen tot het ontstaan van scheuren medewerken plotselinge temperatuurswisselingen, een te vette ondergrond, de spanningen die door langzamer drogen der grondlagen ontstaan, en sterk uiteenloopende uitzettingscoëfficiënten van grond- en deklaagø̄ (Zwiers II, pag. 324). [N 67, 69c] II-9
gebed gebed: gebed (Maasbree) Een gebed, [jebed?]. [N 96B (1989)] III-3-3
gebeden gebeden: gebeje (Maasbree) De gebeden meervoud. [N 96B (1989)] III-3-3
gebeier beieren, het ~: et beiere van de klokke (Maasbree), luiden, het ~: et luuje (Maasbree) Het gelui, het gebeier van de klok(ken). [N 96A (1989)] III-3-3
gebint gebont(e): gǝbǫŋkt (Maasbree) Het geheel van spantbenen, gordingen, kepers etc. waarop de dakbedekking rust. Zie ook afb. 49 en 71. [S 9; N 54, 149a; N 54, 149b; N 54, 151; monogr.; Vld.] II-9