e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gele narcis paasbloem: -  paosbloom (Maasbree), eigen spellingsysteem  paosbloom (Maasbree) Gele narcis (narcissus pseudonarcissus). De bijkroon is ongeveer even lang als de bloemdekslippen. Meestal één bloem aan elke bloemstengel, zelden twee. De rand van de bijkroon is regelmatig ingesneden (zie bij de …witte narcis"). [N 92 (1982)] || wilde narcis [DC 60a (1985)] III-4-3
gele plomp gele waterlelie: -  geel waterlelie (Maasbree), plompenblad: eigen spellingsysteem  plômpeblaar (Maasbree) gele plomp [DC 60a (1985)] || Gele plomp (nuphar luteum). Waterplant; de bladeren zijn eivormig met een hartvormige voet, ze zijn drijvend met lange driekantige stelen; de bloemen hebben talrijke kroonblaadjes en 5 gele kelkbladeren. Bloeitijd in mei tot augustus. Te vinden in plassen [N 92 (1982)] III-4-3
gelezen mis leesmis: lɛ̄smeͅs (Maasbree) Een gelezen, stille mis [lèèsmis, sjtil mès?]. [N 96B (1989)] III-3-3
gelijken (op) lijken: lieke (Maasbree, ... ), schijnen: schiëne (Maasbree), tonen: tuine (Maasbree) aan het genoemde doen denken, lijken, schijnen [tonen, lijken] [N 91 (1982)] || in vele opzichten overeenkomen (bijv. uiterlijk) [lijken, gelijken, trekken] [N 91 (1982)] III-4-4
gelijkspelen quitte zijn: kiet zien (Maasbree), tot zijn zaad zijn: toet ziene zaod zien (Maasbree) Quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan]. [N 88 (1982)] III-3-2
gelijmd onderwerk gelijmd onderwerk: gǝliǝmt oŋǝrwęrk (Maasbree) Het onderwerk dat met Wener lijm of met een andere, synthetische lijm gemaakt wordt. [N 60, 164b] II-10
gelofte gelofte: gelofte (Maasbree) Een gelofte [t jelübde]. [N 96D (1989)] III-3-3
geloftegeschenk ex-voto (<lat.): ex voto (Maasbree) Een geloftegeschenk, beloftegift uit dankbaarheid voor een verkregen gunst of voor de genezing van een kwaal, een ex-voto. [N 96C (1989)] III-3-3
geloof geloof: gelauf (Maasbree, ... ) geloof [SGV (1914)] || Het geloof [gloof, geloeëf, geleuf]. [N 96D (1989)] III-3-3
gelooven geloven: geluive (Maasbree) gelooven [SGV (1914)] III-3-3