21325 |
gierigaard |
giere peer:
geerepeer (L267p Maasbree),
geerepéér (L267p Maasbree)
|
iemand die gierig is [pekel, kreng, priegel, vrek, nijperd, prengel, pin, priem, pezerik, schraperd, zeikerd] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
25141 |
gieten, hard regenen |
druisen:
’t druist (L267p Maasbree),
gieten:
⁄t guut (L267p Maasbree),
golven:
golve (L267p Maasbree),
gutsen:
gutse (L267p Maasbree),
hel regenen:
helrägenen, ’t rägent hel (L267p Maasbree)
|
grote hoeveelheid regen ineens [guts] [N 81 (1980)] || hard regenen, het regent hard [DC 30 (1958)] || overvloedig, in stromen neervloeiend, gezegd van vloeistoffen [spetten, gutsen, golven, garzelen, plenzen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18053 |
gif |
vergif:
vergif (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
Gif: stof die een nadelige of dodelijke werking heeft op het lichaam van een mens (venijn, (ver)gif(t)). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20949 |
gist |
gist:
ges (L267p Maasbree)
|
Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2]
II-1
|
30745 |
glaceren |
glaceren:
glasērǝ (L267p Maasbree)
|
Bij hout- en marmerschilderen het aanbrengen van een dunne, doorschijnende verflaag die vervolgens met speciale kwasten wordt behandeld. Het lazuren (L 163, P 219) wordt gedaan met lazuurverf, een verf die het onderliggend materiaal laat doorschemeren. [N 67, 84a]
II-9
|
24987 |
glad, glijdend |
glad:
glad (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
glad [DC 39 (1965)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
20049 |
gladiool |
gladiool:
ook: twelfapostele
gladiòol (L267p Maasbree),
twaalf apostelen:
ook: gladiòol mv.
twelf apostele (L267p Maasbree)
|
Gewone zwaardlelie (gladiolus communis). Hoge plant (bijna 1 m), de bladeren zijn zwaardvormig en spits gevormd. De bloemen naar één kant, de kleur is rood of wit, met allerlei tussenkleuren; de bloembuis is gebogen (gladiool, harnaswortel, 12 apostelen, [DC 60a (1985)]
III-2-1
|
30600 |
glansverf |
glanslak:
glanslak (L267p Maasbree)
|
Verf die na droging een glanzend oppervlak vertoont. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [N 67, 19b; monogr.]
II-9
|
30783 |
glas in lood |
gebrandschilderd glas:
gǝbraŋksxeldǝrt ˲glās (L267p Maasbree)
|
Samenstel van kleine, gekleurde ruitjes van gebrand glas, die in H-vormige loden roeden zijn gevat. Bij het aanbrengen van glas in lood worden de roeden zo ver als nodig uiteengebogen om het glas erin te plaatsen. Vervolgens worden ze weer aangedrukt en aan de hoeken en kruisingen aan elkaar gesoldeerd. [N 67, 89l; monogr.]
II-9
|
30788 |
glas snijden |
glas op maat maken:
glās˱ ǫp mǭt mākǝ (L267p Maasbree)
|
Glas op maat snijden met behulp van een glassnijder. Zie ook het lemma 'Glassnijder'. [N 67, 90b]
II-9
|