30629 |
goed besleten kwast |
besleten kwast:
bǝslētǝ kwas (L267p Maasbree)
|
Kwast waarvan de haarbundel door het gebruik op een goede manier is afgesleten. Een goed besleten kwast geeft doorgaans verfwerk met weinig of geen strepen. [N 67, 31a]
II-9
|
34324 |
goed groeiend varken |
(het) beste:
bɛstǝ (L267p Maasbree)
|
[N 76, 17; JG 1a]
I-12
|
19237 |
goed opschieten met zijn werk |
goed plakken:
good plakke (L267p Maasbree),
plakken:
plakke (L267p Maasbree)
|
goed opschieten met zijn werk [plakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34403 |
goede grazer |
goede vreter:
goi̯ǝ vrē̜tǝr (L267p Maasbree)
|
[N 77, 19]
I-12
|
23796 |
goede vrijdag |
goede vrijdag:
gooje vriedig (L267p Maasbree)
|
De vrijdag in de week vóór Pasen, Goede vrijdag [Kaarvriediech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23792 |
goede week |
goede week:
goojwaek (L267p Maasbree)
|
De week vóór Pasen [gooj week, kaarwèch]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
21326 |
goedkoop |
goedkoop:
gŏŏtkaup (L267p Maasbree)
|
goedkoop [SGV (1914)]
III-3-1
|
22657 |
goedkoopste rang in een schouwburg |
apenrang:
aperang (L267p Maasbree),
nootjesrang:
neutjesrang (L267p Maasbree)
|
De goedkoopste rang in een schouwburg [uilekot]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
18954 |
goedzak |
goede lobbes:
goje lobbes (L267p Maasbree),
goedzak:
goodzak (L267p Maasbree),
gŏŏtzak (L267p Maasbree)
|
een persoon die altijd goed handelt en goed is voor andere mensen [goedzak, godsblok] [N 85 (1981)] || goedzak [SGV (1914)]
III-1-4
|
24958 |
golf |
golf:
golf (L267p Maasbree),
góllef (L267p Maasbree)
|
golf, bolle verheffing op de waterspiegel, meestal veroorzaakt door de wind [baar, zwolp] [N 81 (1980)]
III-4-4
|