18834 |
guitig |
netsen:
netse (L267p Maasbree)
|
vrolijk plagend of op overmoedige wijze grappig [farsig, guitig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21331 |
gulden |
gulden:
gölde (L267p Maasbree)
|
gulden [SGV (1914)]
III-3-1
|
23267 |
gulden mis |
gulden mis:
gulde mes (L267p Maasbree)
|
De mis op quatertemperwoensdag van de Advent, guldenmis, noodmis [julde maes]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20495 |
gulzig |
gulzig:
gülzig (L267p Maasbree)
|
gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19075 |
gunnen |
gunnen:
gunne (L267p Maasbree)
|
gunnen [SGV (1914)]
III-1-4
|
18856 |
gunst |
gunst:
guns (L267p Maasbree)
|
de welwillende, gunstige gezindheid van de ene persoon tegenover de andere [gunst, jonst] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25142 |
guur, kil en schraal weer |
zuur (weer):
zoor (L267p Maasbree),
⁄t is zoor (L267p Maasbree)
|
snijdend, droog en onaangenaam koud, gezegd van het weer [guur, onguur, stuurs] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
29733 |
haag |
heg:
hęk (L267p Maasbree),
hɛk (L267p Maasbree)
|
Omheining van levend hout ter afpaling van een erf of een stuk land. Men kent verschillende soorten hagen onder andere beukenhaag, elzenhaag, ligusterhaag, meidoornhaag, taxushaag en vlierhaag. [N 14, 62; RND 20; Wi 9; S 13, add.; Vld.; A 25, 4a; L 1a-m; L B2, 279; JG 1b, add.; L 32, 45; monogr.]
I-8
|
24532 |
haagappel |
haagappel:
haagappel (L267p Maasbree),
haagappeltje:
-
haagappelkes (L267p Maasbree)
|
haagappel [SGV (1914)] || meidoorn, vrucht (Crataegus) [DC 69 (1994)]
III-4-3
|
24606 |
haagbeuk |
beuk:
-
beuke (L267p Maasbree),
beukenheg:
Venlo e.o.
beukehek (L267p Maasbree),
WLD
beukehek (L267p Maasbree)
|
haagbeuk (Carpinus betulus) [DC 69 (1994)] || Haagbeuk: eigenlijk een boom die gebruikt wordt om hagen te vormen; blad lijkt meer op een iepeblad dan op een beukeblad; heeft hangende katjes (elzenteer, beuketeer, esselteer, teer). [N 82 (1981)]
III-4-3
|