e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hok voor de beer berestal: bīrǝstal (Maasbree) Soms gebruikt men, in aansluiting bij de benamingen voor het hok van de zeug, ook specifieke benamingen voor de hokken van de beer, de mestvarkens en de biggen. Deze laatste staan in de drie volgende lemma''s bijeen. [N 76, 41e] I-6
hol cambreur: cambreur (Maasbree) Het smalle middenstuk van de zool van een schoen dat hoger ligt dan de rest van de zool; het gedeelte waar zich de holte van de voet bevindt. [N 60, 89a] II-10
holpijpje gaatjespijpje: gɛtjǝspipkǝ (Maasbree) Een stalen staafje dat van onderen een scherp gerand kokertje vormt. Hiermee kan men gaatjes in het leer slaan. Zie afb. 26. [N 60, 46a] II-10
hommel hommel: homel (Maasbree), hoomel (Maasbree), hômmel (Maasbree), WLD (? koomel - moelijk leesbaar)  hoomel (Maasbree) Hoe noemt u een soort bij: groot, breed gebouwd en meestal kleurig behaard (bruinrood of geel) (hommel) [N 83 (1981)] || hommel [DC 09 (1940)], [SGV (1914)] III-4-2
homp brood homp: hómp (Maasbree), korst brood: kors broëd (Maasbree) homp; Hoe noemt U: Een dik stuk brood (homp, fomp, facht, hoft, knods, knoft, kreeuw) [N 80 (1980)] III-2-3
homp, brok, klont klot: klōēt (Maasbree) kluit [SGV (1914)] III-4-4
hond hond: honkt (Maasbree), stootblok: stootblok (Maasbree) hond [SGV (1914)] || Stuk hout (in de standerdmolen) waaraan het vanghoofd door middel van een ijzeren haak bevestigd is. Zie ook afb. 51.3. [N O, 12k; A 42A, 83] II-3, III-2-1
hondenhok hondshok: hoongshok (Maasbree) hondenhok [DC 10 (1941)] III-2-1
hondsdraf hondsdraf: eigen spellingsysteem  hôndsdraf (Maasbree) Hondsdraf (glechoma hederacea 20 tot 60 cm groot. De stengels zijn kruipend met opgerichte, bloeiende takken; de bladeren zijn rond of niervormig met een hartvormige voet, de bladrand is gekarteld; de bloemen groeien in kransen in de bladoksels, blauwpa [N 92 (1982)] III-4-3
honger hebben trek hebben in: trèk hebbe in (Maasbree), zin hebben: zin hebbe (Maasbree) trek; Hoe noemt U: Zin in eten (trek, appertijt, appetijt, goesting, kop) [N 80 (1980)], [N 80 (1980)] III-2-3