id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33398 | hok voor de beer | berestal: bīrǝstal (Maasbree) | Soms gebruikt men, in aansluiting bij de benamingen voor het hok van de zeug, ook specifieke benamingen voor de hokken van de beer, de mestvarkens en de biggen. Deze laatste staan in de drie volgende lemma''s bijeen. [N 76, 41e] I-6 |
30826 | hol | cambreur: cambreur (Maasbree) | Het smalle middenstuk van de zool van een schoen dat hoger ligt dan de rest van de zool; het gedeelte waar zich de holte van de voet bevindt. [N 60, 89a] II-10 |
30947 | holpijpje | gaatjespijpje: gɛtjǝspipkǝ (Maasbree) | Een stalen staafje dat van onderen een scherp gerand kokertje vormt. Hiermee kan men gaatjes in het leer slaan. Zie afb. 26. [N 60, 46a] II-10 |
24324 | hommel | hommel: homel (Maasbree), hoomel (Maasbree), hômmel (Maasbree), WLD (? koomel - moelijk leesbaar) hoomel (Maasbree) | Hoe noemt u een soort bij: groot, breed gebouwd en meestal kleurig behaard (bruinrood of geel) (hommel) [N 83 (1981)] || hommel [DC 09 (1940)], [SGV (1914)] III-4-2 |
20524 | homp brood | homp: hómp (Maasbree), korst brood: kors broëd (Maasbree) | homp; Hoe noemt U: Een dik stuk brood (homp, fomp, facht, hoft, knods, knoft, kreeuw) [N 80 (1980)] III-2-3 |
25062 | homp, brok, klont | klot: klōēt (Maasbree) | kluit [SGV (1914)] III-4-4 |
19784 | hond | hond: honkt (Maasbree), stootblok: stootblok (Maasbree) | hond [SGV (1914)] || Stuk hout (in de standerdmolen) waaraan het vanghoofd door middel van een ijzeren haak bevestigd is. Zie ook afb. 51.3. [N O, 12k; A 42A, 83] II-3, III-2-1 |
19782 | hondenhok | hondshok: hoongshok (Maasbree) | hondenhok [DC 10 (1941)] III-2-1 |
24687 | hondsdraf | hondsdraf: eigen spellingsysteem hôndsdraf (Maasbree) | Hondsdraf (glechoma hederacea 20 tot 60 cm groot. De stengels zijn kruipend met opgerichte, bloeiende takken; de bladeren zijn rond of niervormig met een hartvormige voet, de bladrand is gekarteld; de bloemen groeien in kransen in de bladoksels, blauwpa [N 92 (1982)] III-4-3 |
20614 | honger hebben | trek hebben in: trèk hebbe in (Maasbree), zin hebben: zin hebbe (Maasbree) | trek; Hoe noemt U: Zin in eten (trek, appertijt, appetijt, goesting, kop) [N 80 (1980)], [N 80 (1980)] III-2-3 |