20546 |
azijn |
edik:
eek (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
azijn; Hoe noemt U: De zure vloeistof bestaande uit azijnzuur en water, die o.a. gebruikt wordt bij het bereiden en conserveren van spijzen (azijn, arzijn, eek) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22321 |
baantje glijden op het ijs |
glitsen:
glitse (L267p Maasbree),
slidderen:
sliddere (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree,
L267p Maasbree,
L267p Maasbree)
|
Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] || Baantje glijden. || glijden [SGV (1914)] || Kinderen maken op de sneeuw of het ijs wel een gladde baan, door er telkens en achter elkaar overheen te glijden. Hoe noemt men het glijden op dit baan? [DC 44 (1969)]
III-3-2
|
17584 |
baard |
naalden:
naldǝ (L267p Maasbree),
vlimmen:
vlømǝ (L267p Maasbree)
|
De scherpe uitsteeksels van de aar bij sommige graangewassen: kafnaalden. Het type baard is een verzamelnaam; het type vlimmen is het meervoud van vlim dat eigenlijk de afzonderlijke kafnaald aanduidt die aan het omhulsel van de korrel vastzit. Wanneer het type vlimmen als dubbelopgave naast baard voorkomt (dat is het geval in L 286, 312 en 313), dan is de betekenis van vlimmen: het omhulsel waarin de korrel zit. Vergelijk ook de lemma''s ''graanafval'' (6.1.30) en ''spikken'' (6.1.31). Zie afbeelding 2, f. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 25, 11; NE 2.I, 51; monogr.; add. uit N 14, 131]
I-4
|
17720 |
baarmoeder |
baarmoeder:
baarmoöder (L267p Maasbree)
|
baarmoeder [N 10c (1995)]
III-1-1
|
28005 |
baas |
baas:
bās (L267p Maasbree),
meesterschoester:
męstǝrsxustǝr (L267p Maasbree)
|
Eigenaar van het schoenmakersbedrijf of -bedrijfje. [N 60, 217e] || In Q 121 noemde men een baas die het werk schatte in plaats van het te berekenen een 'knopper' ('knypǝr'). [N 67, 99c]
II-10, II-9
|
20551 |
babbelaar |
kruidbabbeltje:
krōētbabbeltje (L267p Maasbree),
schuimpje:
schuumke (L267p Maasbree)
|
babbelaar; Hoe noemt U: Een balletje van suiker of stroop (babbelder, babbelaar, brok, babbel(tje), suikerbal, sabbelder, ababol, rababbel, kussentje, spekje, steek, kokinje, babbelut) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20144 |
baby van zeven maanden |
wicht van zeven maanden:
wicht van zeve mand (L267p Maasbree)
|
een baby van 7 maanden [DC 46 (1971)]
III-2-2
|
20278 |
baby, zuigeling |
kindje:
kiendje (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree),
klein kindje:
klein kiendje (L267p Maasbree)
|
baby, zuigeling; benaming voor kind beneden één jaar [DC 30 (1958)] || pasgeboren kind; bij onze buren hebben ze een baby gekregen [DC 30 (1958)]
III-2-2
|
21185 |
baggermolen |
baggermolen:
baggermeule (L267p Maasbree)
|
een baggermolen die zand opzuigt en door een buis ver weg perst (opper, zandzuiger, zuiger) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34257 |
bak om boter in te kneden |
bottervlootje:
[botter]vluǝtjǝ (L267p Maasbree)
|
Kneedbak die schuin werd geplaatst om de melk uit de geknede boter te laten vloeien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 59 en 61; JG 1a, 1b; A 7, 22; Ge 22, 15, 72 en 73; L 27, 67 en 68; monogr.; N 5A (I]
I-11
|