18499 |
klep [wld ii.10, p. 25] |
franse tong:
franstông (L267p Maasbree)
|
Hoe heet de flap met vetergaten, die bij derbybottines en derbymoliäres los op de schoen lag en maar aan één kant was vastgenaaid (klep)? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
23215 |
klepel |
bammel:
bammel (L267p Maasbree),
bengel:
bingel (L267p Maasbree),
klepel:
klepel (L267p Maasbree)
|
De klepel van een klok [bengel?]. [N 96A (1989)] || klepel [SGV (1914)]
III-3-3
|
23462 |
klepklok |
klimpklok:
klimpklok (L267p Maasbree),
klimpklokje:
klimpklokske (L267p Maasbree)
|
Hoe noemt men deze kleinste klok?. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23218 |
kleppen |
klimpen:
klimpe (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
Vóór de kerkdienst de kleinste klok luiden met korte slagen, anders gezegd: korte slagen geven met de kleinste klok [trumpe, kleppe, pimpe?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
22377 |
kleppers |
kleppers:
klepper (L267p Maasbree),
kleppers (L267p Maasbree)
|
Elk van de twee houtjes die de kinderen tussen de vingers snel tegen elkaar slaan om een klepperend geluid te maken [klepper, klapper, kap, klakker]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21353 |
kletsen |
ouwehoeren:
Van Dale: ouwehoeren, (inform. spreekt.), 1. vervelend kletsen, zemelen, zaniken; -2. langdurig, wat vertrouwelijk, intiem met elkaar praten.
aojhoere (L267p Maasbree),
wazelen:
WNT: wazelen, In Limb. dial. Vgl. bazelen en wauwelen. Onzin vertellen, kletsen zonder inhoud, bazelen, wauwelen, leuteren.
wazele (L267p Maasbree),
zwetsen:
Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.
zwetse (L267p Maasbree)
|
praten over dingen van weinig belang [zwetsen, kletsen, snateren, klappen, snabbelen, wauwelen, teuten, kebbelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21371 |
kletsen [snateren] |
snateren:
snatere (L267p Maasbree)
|
snateren [SGV (1914)]
III-3-1
|
21405 |
kletsen [zeveren] |
zeveren:
zeivere (L267p Maasbree)
|
zeveren [SGV (1914)]
III-3-1
|
21408 |
kletsen [zwetsen] |
zwetsen:
Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.
zwetse (L267p Maasbree)
|
zwetsen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21337 |
kletswijf |
kwebbel:
kwebbel (L267p Maasbree),
zwets:
zwets (L267p Maasbree)
|
een vrouw die veel babbelt [klappei, kwek, kommeer, blameer, viswijf] [N 87 (1981)]
III-3-1
|