31091 |
klinkvoet |
voet:
voǝt (L267p Maasbree)
|
IJzeren of stenen voet waarop men klinkt. [N 60, 147a]
II-10
|
20950 |
klokhuis |
kroos:
kroe.es (L267p Maasbree),
kroeïs (L267p Maasbree),
krōēs (L267p Maasbree)
|
Hoe noemt men het binnenstee van een appel? (klokhuis) [DC 31 (1959)]
III-2-3
|
24651 |
klokje (alg.) |
klokje:
-
klukskes (L267p Maasbree),
klökskes (L267p Maasbree)
|
klokje [DC 60a (1985)], [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
23299 |
klokje op het priesterkoor |
bel:
bel (L267p Maasbree),
schel:
meertonige bel die o.a. tijdens de consacratie geluid wordt
schel (L267p Maasbree)
|
Het klokje, de grote bel of de gong op het priesterkoor, waarmee het begin en het einde van de dienst wordt aangegeven. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24686 |
klokjesgentiaan |
gentiaan:
-
gentiaan (L267p Maasbree)
|
klokjes^gentiaan [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
23450 |
klokkenstoel |
klokkenstoel:
klokkestool (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
De stellage, het toestel waarin de klok hangt [klokkegalg, klokkestoel]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23463 |
klokkentouw |
bimmelkoord:
bimmelkoord (L267p Maasbree),
klokkentouw:
klokketouw (L267p Maasbree)
|
Het touw om de klok te luiden [klokketouw, klokkereep, klokkezeel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18230 |
klomp |
botje:
botjes (L267p Maasbree),
bǫtjǝ (L267p Maasbree),
klomp:
eine kloomp (L267p Maasbree),
klommpe (L267p Maasbree),
klomp (L267p Maasbree),
kloomp (L267p Maasbree),
kloompe (L267p Maasbree),
klómp (L267p Maasbree),
klômp (L267p Maasbree)
|
Hoe noemt men de hiernaast afgebeelde houten voetbekleedsels ? (klompen) [DC 15 (1947)] || Hoe noemt mn een enkele van deze voetbekleedsels ? [DC 15 (1947)] || In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || schoeisel bestaande uit een uitgehold stuk hout, houten schoen [klomp, kloon, blok, holsblok, klopper, lolleblok, sabot] [N 86 (1981)]
II-12, III-1-3
|
32448 |
klompriem |
klompenriempje:
klompǝremkǝ (L267p Maasbree)
|
Leren band die over de klompopening van de lage en halfhoge klomp wordt bevestigd om te zorgen dat men de klomp tijdens het lopen niet verliest. De klompriem werd doorgaans niet door de klompenmaker, maar door de handelaar of door de klant zelf aangebracht. Een leren band op de klomp spijkeren noemde men in Sint-Truiden (P 176): een klonk beslaan (ǝnǝ kluŋk˱ bǝslōn). [N 60, 214c; N 97, 143; monogr.]
II-12
|
18245 |
klompschoen |
kappenklomp:
kappekloompe (L267p Maasbree),
klompenkap:
kloompe kappe (L267p Maasbree)
|
Hoe noemt men deze voetbekleedsels, indien het bovengedeelte op de voet niet van hout, maar van leer is gemaakt ? [DC 15 (1947)]
III-1-3
|