23540 |
koorkap |
koormantel:
koeermankel (L267p Maasbree)
|
De koorkap [koeërmangtel?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18004 |
koorts |
koorts:
koortse (L267p Maasbree),
kô:rs (L267p Maasbree)
|
koorts [RND], [SGV (1914)]
III-1-2
|
23563 |
koorzanger |
kerkzanger:
kerkzenger (L267p Maasbree)
|
Een koorzanger, lid van het zangkoor [zenger, koeërzenger?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19856 |
kop |
kop:
kǫp (L267p Maasbree),
negge:
nɛgǝ (L267p Maasbree),
varkenskop:
vɛrkǝskǫp (L267p Maasbree)
|
[N 76, 11; monogr.]De korte smalle zijde van een metselsteen. Zie ook afb. 30. [N 31, 17c; N 98, 171; monogr.] || Het gedeelte van de huid dat de kop bedekt. Zie afb. 1. [N 60, 3f; N 36, 4]
I-12, II-10, II-8
|
32312 |
kopband |
kopband:
kǫp˱baŋk (L267p Maasbree)
|
De band die om de beide uiteinden van het vat wordt aangebracht. De in dit lemma opgenomen benamingen duiden zowel de voorlopige als de definitieve banden op die plaats aan. Zie ook het lemma ɛsluitbandenɛ. Als sluitband heeft de kopband vaak de functie van opzetband. Zie ook dat lemma.' [N E, 22a; N E, 23; N E, 42]
II-12
|
21411 |
kopen |
kopen:
koupe (L267p Maasbree)
|
koopen [SGV (1914)]
III-3-1
|
19883 |
koper poetsen |
koper poetsen:
kōpər putsə (L267p Maasbree),
poetsen:
putsə (L267p Maasbree)
|
metaal met behulp van vloeibare of zachte poetsmiddelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19582 |
kopje |
kopje:
oudere
køͅpkə (L267p Maasbree),
tas:
tas (L267p Maasbree)
|
een kop koffie [SGV (1914)]
III-2-1
|
22740 |
kopjeduikelen |
kuitelskopje schieten:
kuudelsköpke schéte (L267p Maasbree)
|
Koprol maken.
III-3-2
|
20368 |
koppelen |
koppelen:
koppele (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree),
kǫpǝlǝ (L267p Maasbree)
|
Het met een touwtje aan elkaar binden van een paar schoenen. [N 60, 222d] || koppelen; twee personen tot een huwelijk met elkaar brengen [lappen, koppelen] [N 87 (1981)]
II-10, III-2-2
|