19553 |
lepel |
lepel:
lepel (L267p Maasbree)
|
lepel [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
32323 |
lepelavegaar |
bonboor:
boŋbǭr (L267p Maasbree)
|
De van een T-vormig handvat voorziene boor met een holrond, taps uitlopend boorijzer die dient om het met behulp van de handboor voorgeboorde bomgat en tapgat groter te maken. Zie ook afb. 227. [N E, 48c]
II-12
|
21748 |
leraar |
leraar:
lieraar (L267p Maasbree)
|
een leerkracht aan een instelling voor voortgezet onderwijs [magister, leraar, regent, leer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21375 |
leren, studeren |
studeren:
studeere (L267p Maasbree)
|
studeeren [SGV (1914)]
III-3-1
|
30744 |
letterzetten |
letterzetten:
lɛtǝrzętǝ (L267p Maasbree)
|
Letters en cijfers schilderen. [N 67, 82b]
II-9
|
30653 |
letterzetter |
letterzetter:
lɛtǝrzętǝr (L267p Maasbree)
|
Penseel waarvan de haarbundel spits toeloopt. Het wordt gebruikt bij het schilderen van naamborden, opschriften etc. [N 67, 42b]
II-9
|
19125 |
leugen |
leugen:
leuge (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
een bewust uitgesproken onwaarheid [foet, lieg, leugen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19383 |
leunstoel |
proost:
prōͅs (L267p Maasbree)
|
leuningstoel [SGV (1914)]
III-2-1
|
21341 |
leurder |
kramer:
krîêmer (L267p Maasbree)
|
leurder; Hoe werd de man genoemd die dat deed? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
21431 |
leuren |
krameren:
kriemere (L267p Maasbree),
leuren:
leure (L267p Maasbree)
|
leuren; Kent u een oud woord voor te voet met de handelswaar langs de huizen gaan van deur tot deur zoals bijvoorbeeld marskramers en ketellappers deden? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|