30588 |
lijnolie |
lijnzaadsolie:
lēzǝs˱ōli (L267p Maasbree),
rauwe lijnolie:
rǫwǝ lijnōli (L267p Maasbree)
|
Plantaardige, vette, drogende olie, gebruikt als bindmiddel voor olieverf. Lijnolie wordt gewonnen uit het zaad van de vlasplant. Gewone of rauwe lijnolie wordt voornamelijk gebruikt in grondverf en bij het mengen van verf, terwijl gekookte lijnolie en standolie doorgaans de basis vormen voor dekkende verfsoorten. Lijnolie wordt onderscheiden in vette en magere olie, in de zin van langzamer en sneller drogende olie. Zie ook de lemmata 'Lijnzaad' en 'Lijnzaadolie' in wld I.5, pag. 92, 93. [N 67, 13a; monogr.]
II-9
|
33273 |
lijnzaad, vlaszaad |
lijzend:
lēzǝnt (L267p Maasbree)
|
Linum usitatissimum L. Lijnzaad is de gebruikelijke naam voor het zaad van de vlasplant en, in verband met de olieproduktie, ook voor het gewas. Zie paragraaf 4.2 en in het bijzonder het lemma Vlas. Uit de gerepelde en gedorste zaadbollen wordt olie geslagen, de lijnolie; de overblijvende pulp is een gezocht veevoer. De vormen die hier zijn samengebracht onder de typen lijzend en lijzens zijn te beschouwen als varianten van lijzaad, met een bijzondere verzwaring van het eerste lid. Ze zijn als afzonderlijke typen behandeld vanwege de samenstellingen in dit lemma en in de volgende lemmaɛs. [S 22; Wi 18; monogr.; add. uit JG 1b; L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
33275 |
lijnzaadpap |
lijzemeelsoep:
lēzǝmɛǝlsop (L267p Maasbree)
|
De "pap", ofwel het vloeibare veevoer dat van lijnzaadmeel wordt gemaakt. De zegsman uit Maastricht merkt op dat de pap ook medicinale kracht heeft en gebruikt wordt om op een wond te leggen. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [RND 31; monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59]
I-5
|
24567 |
lijsterbes |
lijsterkral:
-
liesterskrallen (L267p Maasbree)
|
lijsterbes (Sorbus aucuparia) [DC 26 (1954)]
III-4-3
|
30697 |
lijsthaak |
lijsthaak:
līshǭk (L267p Maasbree)
|
Stevige ijzeren haak die in de dakgoot wordt opgehangen. Aan de haak zijn ijzeren consoles bevestigd voor het opleggen van de zitplank. Iedere haak is bovendien voorzien van een schaar die hem op gewenste afstand van de gevel houdt. [N 67, 63j]
II-9
|
30696 |
lijstleertje |
hangleidertje:
haŋklɛjǝrkǝ (L267p Maasbree)
|
Zitplankje dat in de dakgoot wordt opgehangen. Het bestaat uit twee aan de bovenzijde gebogen metalen haken die aan een blok bevestigd zijn. Aan de onderzijde van de haken is een zitplankje aangebracht. [N 67, 63i]
II-9
|
30730 |
lijvig |
lijvig:
līvex (L267p Maasbree)
|
Gezegd van verf die dikvloeibaar is. [N 67, 75a]
II-9
|
31056 |
likhout |
lekstok:
lɛkstok (L267p Maasbree)
|
Een stuk hout, er uitziend als een stoelsport, gebruikt om de zolen stevig te polijsten. Volgens de informant van K 278 heeft dit stuk ongeveer de vorm van een deegrol. Zie afb. 57. [N 60, 122c]
II-10
|
31073 |
likijzer |
kantelekker:
kaŋktǝlɛkǝr (L267p Maasbree)
|
Het ijzeren polijstinstrument in het algemeen. [N 60, 135c]
II-10
|
20492 |
likken |
lekken:
lekke (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree),
uitpoetsen:
uǝtputsǝ (L267p Maasbree),
zoebelen:
bij vaster voedsel
zoebele (L267p Maasbree)
|
Het leer gladmaken met behulp van polijstinstrumenten of met een glad stuk hout met kracht over de bevochtigde zool wrijven. [N 60, 122a; N 60, 122b] || likken; Hoe noemt U: Met de tong over iets heen en weer gaan om zo het voedsel op te nemen (likken, lekken, leppen) [N 80 (1980)]
II-10, III-2-3
|