24331 |
meikever |
meikegel:
mejkegel (L267p Maasbree),
mɛikegel (L267p Maasbree),
meikever:
meikever (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree,
L267p Maasbree),
mejkever (L267p Maasbree),
WLD
mèjkever (L267p Maasbree)
|
Hoe noemt u de meikever: een soort kever, 24-30mm lang; met dekschild, de poten en sprieten zijn bruinrood, de kop en het borststuk zwart met op de onderzijde een dichte witte beharing; de buiksegmenten zijn zwart met aan elke zijde een opvallende, helwit [N 83 (1981)] || meikever [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)] || meikever, algemeen [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
21699 |
meineed |
meineed:
meineid (L267p Maasbree)
|
een valse eed, meineed [N 96D (1989)]
III-3-1
|
20309 |
meisje |
meidje:
maedje (L267p Maasbree),
mädje (L267p Maasbree)
|
meisje [SGV (1914)] || meisje; (Zijn er verschillende namen voor kinderen van verschillende leeftijden?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20366 |
meisje met wie een jongen verkering heeft |
meid:
meid (L267p Maasbree),
meidje:
maedje (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree),
méédje (L267p Maasbree)
|
het meisje met wie men verkering heeft [parmeteit, meid, fem, frul, caprice] [N 87 (1981)] || Hoe noemt men het meisje met wie men verkeering heeft? (Hoe noemt men haar, wanneer men met haar verloofd is?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20381 |
meisje met wie men verloofd is |
meid:
zien meid
meid (L267p Maasbree),
meidje:
maedje (L267p Maasbree),
méédje (L267p Maasbree),
zien maedje
maedje (L267p Maasbree)
|
Hoe noemt men haar, wanneer men met haar verloofd is? (Hoe noemt men het meisje met wie men verkeering heeft?) [DC 05 (1937)] || verloofde [vrouwelijk] [fem, frul, caprice] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
30869 |
meisjesleest |
meidjesleest:
mę̄tjǝslęjst (L267p Maasbree)
|
De leest voor meisjesschoenen. [N 60, 186c]
II-10
|
31110 |
meisjesschoenen |
meidjesschoenen:
mę̄tjǝssxoǝn (L267p Maasbree)
|
Schoenwerk voor meisjes in de maten 32 t/m 35. [N 60, 205d; N 60, 205e]
II-10
|
24872 |
melganzenvoet |
schietmel:
eigen spellingsysteem
schietmael (L267p Maasbree)
|
Melganzevoet (chenopodium album 30 tot 100 cm hoge plant. De stengels staan rechtop en zijn vertakt; de bladeren zijn zeer verschillend van vorm, tevens onregelmatig getand, de bovenste gaafrandig, aan de buitenkant dofgroen, de onderkant wit-melig best [N 92 (1982)]
III-4-3
|
20970 |
melig |
melig:
Venlo e.o.
maelig (L267p Maasbree),
WLD
méélig (L267p Maasbree)
|
Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
34237 |
melk |
melk:
męlǝk (L267p Maasbree),
mɛlk (L267p Maasbree),
mɛlǝk (L267p Maasbree)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|